Raad
van State 200105271/1.
Datum uitspraak: 18 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 oktober 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 26 september 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 oktober 2001, verzonden op 23 oktober 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de president), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 26 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Dit bericht is aangehecht.
Bij faxbericht van 2 november 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Appellant betoogt in de eerste grief dat de president de rechtsgevolgen van het bij de uitspraak van 18 oktober 2001 vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Aanwending van de bevoegdheid daartoe op basis van een inhoudelijke beoordeling door de rechter van hetgeen verder is aangevoerd, verdraagt zich volgens hem niet met het karakter van de aanmeldcentrum-procedure, waarin op zorgvuldige wijze binnen 48 procesuren een besluit op een aanvraag moet kunnen worden genomen.
2.1.1. Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Van de Awb kan slechts worden afgeweken bij uitdrukkelijk daartoe strekkende wetsbepaling. Aanvaarding van impliciete afwijking strookt niet met doel en strekking van deze wet. In de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is niet bepaald dat de rechtbank de rechtsgevolgen van een na het volgen van de aanmeldcentrum-procedure genomen en door haar vernietigd besluit niet in stand kan laten. Derhalve komt de rechtbank die bevoegdheid ook in dat geval toe, zij het dat daarvan in beginsel slechts gebruik mag worden gemaakt, indien na vernietiging van een besluit, rechtens slechts één besluit mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt.
2.2. De Afdeling begrijpt de tweede grief aldus, dat daarin wordt geklaagd dat de president appellant ten onrechte niet is gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris heeft miskend dat hij geen staatsburger is van de Russische Federatie. Deze grief kan niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de president, voor zover aangevallen. In het bestreden besluit is onder verwijzing naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 30 juli 1999, kenmerk DPC/AM 623735 en het daarin aangehaalde artikel 13, eerste lid, van de Wet op het Staatsburgerschap van de Russische Federatie overwogen dat appellant, nu hij op 6 februari 1992 volgens zijn eigen verklaring stond ingeschreven in zijn woonplaats in de Russische Federatie en hij als burger van de voormalige Sovjet-Unie beschikte over een binnenlands paspoort, de Russische nationaliteit heeft verkregen. Daarmee was dat besluit op dit punt, mede gelet op het bepaalde bij artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, toereikend gemotiveerd.
Dat appellant, naar hij stelt, nadien voormeld paspoort is kwijtgeraakt, zodat zijn Russische nationaliteit naar zijn zeggen alsnog door middel van een erkenningsprocedure moet worden vastgesteld, heeft de staatssecretaris niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Anders dan waar de grief kennelijk vanuit gaat en de president lijkt te hebben aangenomen, was het niet aan de staatssecretaris om het bewijs van de Russische nationaliteit van appellant te leveren.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,