Raad
van State
200005791/1.
Datum uitspraak: 12 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 3 oktober 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Bij besluit van 5 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de bewoning van de opstal op het perceel [adres] te beëindigen.
Bij besluit van 24 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 oktober 2000, verzonden op 15 november 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 11 januari 2001, 7 februari 2001 en 12 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 april 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K. van der Tuin, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en mr. ing. E.R. Koers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De in het geding zijnde dwangsomaanschrijving strekt tot beëindiging van de bewoning van de opstal op het perceel [adres] (hierna: de opstal).
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk- West" is het bestemmingsvlak, waarbinnen de opstal en een pand bestaande uit twee woningen, onderscheidenlijk [adres A en B], zijn gelegen, aangewezen voor "Woondoeleinden met cultuurhistorische waarden".
Ingevolge artikel 16, aanhef, van de planvoorschriften is dat bestemmingsvlak bestemd voor woningen alsmede de bescherming van cultuurhistorische waarden. Ingevolge het eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de onbebouwde grond en de opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming, waarbij onder verboden gebruik mede wordt verstaan een gebruik voor meer dan één woning, tenzij de inhoud van de oorspronkelijke woning groter is dan 1.000 m3, met toepassing van het bepaalde in lid 10, sub b. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, is als bebouwing uitsluitend de op het moment van tervisielegging bestaande woning toegestaan met daarbij een bijgebouw en/of carport.
Ingevolge artikel 42 van de planvoorschriften mag een gebruik van de onbebouwde grond en/of de opstallen, dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond en dat afwijkt van de bestemming en/of de voorschriften, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in meerdere mate gaat afwijken van het plan.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder bijgebouw verstaan: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een woning.
2.3. Het bestemmingsplan “Correctieve herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Winterswijk-Oost en Winterswijk-West”, waarop appellant gewezen heeft, is niet van toepassing op het betrokken perceel.
2.4. Vast staat dat de opstal, die is opgericht als schuur, voor de toepassing van het bestemmingsplan is aan te merken als het bijgebouw van de woning [adres B]. Vermeld artikel 16, eerste lid, verbiedt bewoning van de opstal. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben aangenomen dat hij de opstal bewoont. Naar hij ter zitting ook heeft erkend, overnacht hij weleens in de als woning ingerichte opstal. Daaruit volgt reeds dat sprake is van bewoning. Dat hij er, naar hij stelt, niet permanent verblijf houdt, maakt dat niet anders, omdat elke vorm van bewoning is verboden. De rechtbank heeft verder op goede gronden terecht overwogen dat appellant aan het in vermeld artikel 42 neergelegde overgangsrecht geen rechten kan ontlenen. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.5. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuur worden verlangd af te zien van handhavend optreden. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat hier geen sprake is van een bijzonder geval.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,