ECLI:NL:RVS:2001:AD9769

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105422/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank over vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 26 oktober 2001 de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling had opgeheven. De vreemdeling was op 10 oktober 2001 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat deze niet op een juiste grondslag berustte. De Staatssecretaris stelde hoger beroep in, waarbij hij betoogde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden door te oordelen over de grondslag van de bewaring, die volgens hem niet door de vreemdeling was aangevoerd.

De Raad van State overwoog dat de vreemdeling in zijn beroepschrift wel degelijk had betoogd dat er geen wettelijke grondslag voor de bewaring was. De Raad oordeelde dat de grief van de Staatssecretaris faalde, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de vreemdeling door het ontbreken van een categoriewijziging was benadeeld. De Raad concludeerde dat de bewaring niet langer kon voortduren en dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 december 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200105422/1.
Datum uitspraak: 28 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 oktober 2001 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2001 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 oktober 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het met een kennisgeving vanwege appellant (hierna: de staatssecretaris) daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard en de bewaring opgeheven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 november 2001 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door de Minister van Justitie in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, voorzover thans van belang, duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken.
Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd, gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt.
Ingevolge het tweede lid van artikel 5.3 van het Vb 2000 is op de voortzetting van de bewaring op een andere grond het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
2.2. Grief I klaagt dat de rechtbank, door het beroep gegrond te verklaren wegens schending van artikel 59 van de Vw 2000 en artikel 5.3 van het Vb 2000, is getreden buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil. De vreemdeling heeft in beroep bij de rechtbank niet als beroepsgrond naar voren gebracht dat de bewaring vanaf 11 oktober 2001 tot en met 16 oktober 2001 op een onjuiste grondslag heeft berust, aldus de staatssecretaris.
2.2.1. Uit de door de vreemdeling aan de rechtbank overgelegde stukken en uit het proces?verbaal van de zitting blijkt dat de vreemdeling, anders dan de staatssecretaris stelt, heeft betoogd dat voor de bewaring geen wettelijke grondslag bestaat. De grief faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.3. Grief II klaagt dat de rechtbank aan de omstandigheid dat de bewaring vanaf 11 oktober 2001 tot en met 16 oktober 2001 op een onjuiste grondslag berustte, omdat geen categoriewijziging heeft plaatsgevonden, ten onrechte het gevolg heeft verbonden dat de bewaring in die periode onrechtmatig was. Het ontbreken van de categoriewijziging is louter een schending van een vormvoorschrift, die met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) had moeten worden gepasseerd, nu gebleken is dat de vreemdeling hierdoor niet is benadeeld, aldus de staatssecretaris.
2.3.1. Volgens de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 1991-1992, 21 221, nr. 174b, p. 16) is een vormvoorschrift, als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb een voorschrift dat geen eisen stelt aan de materiële inhoud van het besluit, maar ziet op de procedure van totstandkoming, of de wijze waarop het besluit moet worden genomen of vastgelegd.
Bij categoriewijziging kan de staatssecretaris de bewaring op een andere grond voortzetten, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert. Wijziging van categorie a. naar categorie b. beïnvloedt de maximale duur van de bewaring. De categoriewijziging kan derhalve de materiële inhoud van het besluit tot inbewaringstelling raken en is reeds hierom geen vormvoorschrift, als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb. De staatssecretaris wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank het ontbreken van de categoriewijziging op de voet van artikel 5.3, tweede lid, van het Vb 2000 met toepassing van artikel 6:22 van de Awb had moeten passeren. De Afdeling komt derhalve niet toe aan de grief, voorzover die betrekking heeft op de in artikel 6:22 van de Awb voorgeschreven belangenafweging.
De grief leidt niet tot het daarmee beoogde doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2001
273-382.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,