ECLI:NL:RVS:2001:AD9278

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105082/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake asielaanvraag van een Koerd met betrekking tot binnenlands vluchtalternatief in Noord-Irak

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 november 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie. De appellant, een Koerd, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 15 augustus 2001 door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank te 's-Gravenhage had deze afwijzing op 6 september 2001 bevestigd. De appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij een binnenlands vluchtalternatief had in Noord-Irak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het asielrelaas van de appellant geen grond bood om aan te nemen dat hij zich niet in Noord-Irak kon vestigen. De Raad benadrukte dat de staatssecretaris in zijn besluit had gekeken naar de individuele feiten en omstandigheden van de appellant en had geconcludeerd dat er voor hem een verblijfsalternatief beschikbaar was in Noord-Irak. De Raad van State bevestigde dat de rechtbank niet buiten de grenzen van het geschil was getreden en dat de grief van de appellant feitelijke grondslag miste.

De uitspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Raad van State 200105082/1.
Datum uitspraak: 27 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 6 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 2001, verzonden op 9 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 oktober 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 15 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De aangevoerde grief strekt ten betoge dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door te oordelen dat appellant als Koerd een binnenlands vluchtalternatief heeft in Noord-Irak. De staatssecretaris heeft volgens appellant het oordeel dat hij geen verdragsvluchteling is niet gebaseerd op het leerstuk van het binnenlands vluchtalternatief. Het is niet aan de rechtbank in de plaats van de in het bestreden besluit gebezigde gronden de afwijzing van de aanvraag in stand te laten op basis van een eigen beoordeling van de vraag naar een binnenlands vluchtalternatief en dat appellant tegen te werpen. Appellant wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2001, gepubliceerd in JV 2001/207.
2.1.1. De staatssecretaris heeft in het besluit van 15 augustus 2001 in het kader van de beoordeling van de vraag of appellant in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedoelde grond het standpunt ingenomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Centraal-Irak voor vluchtelingrechtelijke vervolging heeft te vrezen. Vervolgens wordt in dat kader aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden uit het asielrelaas geconcludeerd dat er voor appellant in Noord-Irak een verblijfsalternatief voorhanden is.
2.1.2. Ofschoon het gebruik van de term verblijfsalternatief hier licht voor appellant voor verwarring heeft kunnen zorgen, nu deze term in het beleid van de staatssecretaris gereserveerd pleegt te worden voor de toetsing aan de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 genoemde grond, doet het bezigen van die term niet af aan de in het besluit van 15 augustus 2001 daadwerkelijk door de staatssecretaris uitgevoerde toets of appellant zich aan de gestelde vervolging had kunnen onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen. Die toets is individueel bepaald en het besluit van 15 augustus 2001 geeft daar ook blijk van.
2.1.3. De rechtbank is in verband hiermede terecht en op goede gronden overgegaan tot toetsing van het aan appellant tegengeworpen vluchtalternatief. Het asielrelaas van appellant biedt, naar het in hoger beroep niet bestreden oordeel van de rechtbank, geen grond om aan te nemen dat appellant zich niet in Noord-Irak kan vestigen. Een zaak als de door appellant aangehaalde zaak doet zich hier niet voor nu de motivering van het besluit van 15 augustus 2001 reeds het door de staatssecretaris ingenomen standpunt behelst en de rechtbank zich heeft beperkt tot de toetsing daarvan en niet zijn eigen oordeel in plaats van dat van de staatssecretaris heeft gesteld. Aldus mist de door appellant aangevoerde grief feitelijke grondslag en moet deze falen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Alkema, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Alkema w.g. Groeneweg
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2001
32-364.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,