ECLI:NL:RVS:2001:AD9275

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104598/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.U. Kallan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 oktober 2001 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een appellant die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De appellant had tegen een eerdere uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, beroep ingesteld, dat op 6 september 2001 ongegrond was verklaard. De appellant diende zijn hoger-beroepschrift in op 14 september 2001, maar dit was buiten de wettelijke termijn van 13 september 2001, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State overwoog dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was begonnen op 7 september 2001, na verzending van de uitspraak van de rechtbank. De appellant had niet aangetoond dat er feiten of omstandigheden waren die hem redelijkerwijs verhinderden om tijdig hoger beroep in te stellen. Het betoog van de appellant dat de termijn pas zou beginnen na persoonlijke kennisgeving van de uitspraak aan hem, werd verworpen, omdat de uitspraak per post was verzonden en de appellant niet had aangetoond dat hij niet meer werd vertegenwoordigd door zijn raadsman op het moment van verzending. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, en verklaarde dit in naam der Koningin. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, en in aanwezigheid van een ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad van State 200104598/1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 6 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 6 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, verzonden per fax op 14 september 2001 en bij de Raad van State binnengekomen op die dag, hoger beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 21 september 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Bij brief van 24 september 2001 heeft appellant desgevraagd de omstandigheden aangegeven die de overschrijding van de hoger-beroepstermijn hebben veroorzaakt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De aangevallen uitspraak is blijkens het daarop geplaatste datumstempel verzonden op 6 september 2001, zodat de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is begonnen op 7 september 2001 en, gelet op artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), is geëindigd op 13 september 2001.
Appellant heeft het hoger-beroepschrift derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn ingediend.
2.1.1. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 105 van de Vw 2000 zijn met betrekking tot de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen ingevolge de artikelen 94 tot en met 101, de artikelen 585 tot en met 590 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van overeenkomstige toepassing.
Het betoog dat ingevolge artikel 105 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 588, eerste lid, van het Sv de beroepstermijn eerst aanvangt, nadat de aangevallen uitspraak aan appellant in persoon is uitgereikt, faalt nu een situatie, als omschreven in die bepaling, zich hier niet voordoet.
Ingevolge het van toepassing zijnde artikel 585, eerste lid, van het Sv, voorzover thans van belang, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post. De aangevallen uitspraak is, overeenkomstig artikel 105 van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 585, eerste lid, van het Sv, per post verzonden en de hoger-beroepstermijn is met ingang van de dag daarop aangevangen.
Dat appellant, naar hij stelt, op het moment van verzending van de aangevallen uitspraak niet langer werd vertegenwoordigd door de raadsman die hem bij de behandeling van het beroep ter zitting als gemachtigde had bijgestaan - zodat de hoger-beroepstermijn niet is aangevangen na toezending aan die gemachtigde - leidt, wat hier ook van zij, niet tot het door hem met die stelling beoogde doel, nu appellant heeft nagelaten vóór die verzending de rechtbank van die omstandigheid op de hoogte te stellen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2001
15-385.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,