Raad van State 200104819/1.
Datum uitspraak: 14 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 24 september 2001 in het geding tussen:
Bij besluit van 7 september 2001 is A. (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 september 2001, verzonden op 25 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het met een kennisgeving vanwege appellant (hierna: de Staatssecretaris) daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard en de bewaring met ingang van 24 september 2001 opgeheven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De grieven I en II klagen dat de rechtbank de bewaring heeft opgeheven, hoewel ook zij van oordeel was dat ten tijde van de staandehouding sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank heeft daartoe volgens de Staatssecretaris ten onrechte overwogen dat deze aannemelijk moest maken dat, voorafgaande aan de toepassing van bevoegdheden, toegekend bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), andere dan op die wet gebaseerde bevoegdheden zijn gebruikt en dat hij dat niet heeft gedaan. Nu de rechter in vreemdelingenzaken over de aanwending van zulke bevoegdheden niet heeft te oordelen, hoefde de Staatssecretaris de vragen van de rechtbank over welke bevoegdheden door ambtenaren van het Gemeenschappelijk administratiekantoor zijn aangewend bij de controle van de onderneming, waar de vreemdeling werkzaam was, en van de vreemdeling zelf en of zij bijzondere opsporingsambtenaren zijn in de zin van artikel 142 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), niet te beantwoorden, aldus de Staatssecretaris.
2.2. Ingevolge de artikelen 8:28, 8:45 en 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht, in onderling verband gelezen, zijn partijen gehouden aan de rechtbank de schriftelijke informatie, waarom zij verzoekt, te verschaffen. De Staatssecretaris heeft dus ten onrechte geen gevolg gegeven aan het verzoek van de rechtbank om informatie. Dat heeft de rechtbank evenwel ten onrechte geleid tot het oordeel dat de bewaring moest worden opgeheven. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft de rechter in vreemdelingenzaken niet te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende, in dit geval, naar de rechtbank uit de stukken bekend kon zijn, aan een andere wet ontleende bevoegdheden. Aan het feit dat zij geen antwoord kreeg op de vraag of de betrokken ambtenaren bijzondere opsporingsambtenaren waren in de zin van artikel 142 Sv kon de rechtbank al evenmin dat gevolg verbinden.
2.3. Voorzover het hoger beroep gericht is tegen de toewijzing van het verzoek om schadevergoeding, is de Afdeling kennelijk onbevoegd er van kennis te nemen.
2.4. Voorzover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, is het hoger beroep kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij de opheffing van de bewaring is bevolen en de Staatssecretaris in de proceskosten is verwezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu bij de rechtbank geen andere beroepsgronden zijn aangevoerd, het beroep tegen het besluit van 7 september 2001 van appellant alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen, in zoverre dit is gericht tegen de toewijzing van het verzoek om schadevergoeding;
II. verklaart het hoger beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 24 september 2001 in zaak nr. AWB 01/45102 VRWET, voorzover daarbij de opheffing van de bewaring is bevolen en de Staatssecretaris in de proceskosten is veroordeeld;
IV. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre alsnog ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,