ECLI:NL:RVS:2001:AD8696

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104635/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de rol van de IND

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van de appellant, die op 25 augustus 2001 in bewaring was gesteld. De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had eerder op 10 september 2001 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het ontbreken van toestemming van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet leidde tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling.

De Raad van State overwoog dat de vreemdelingenbewaring, die voortduurde na de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel op 27 augustus 2001, niet onrechtmatig was, ook al was er geen voorafgaande toestemming van de IND. De Raad stelde vast dat de wettelijke vereisten voor de voortzetting van de inbewaringstelling waren nageleefd en dat de belangen van de openbare orde de voortzetting van de bewaring rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de grief van de appellant faalde en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, met verbetering van gronden, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder vreemdelingen in bewaring kunnen worden gesteld en de rol van de IND in dit proces.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200104635/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2001
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. De maatregel is op 27 augustus 2001, na categoriewijziging, voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats
's-Hertogenbosch, het met een kennisgeving vanwege de Staatssecretaris van Justitie daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, blijkens het desbetreffende poststempel verzonden op 17 september 2001 en bij de Raad van State binnengekomen op 18 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 september 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De enige grief betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ontbreken van toestemming van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), als bedoeld in paragraaf A5/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), niet leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. Dat de vreemdelingenbewaring tot het moment van de behandeling ter zitting heeft voortgeduurd, brengt niet mee dat de vereiste concrete belangenafweging heeft plaatsgevonden, aldus appellant.
2.2. Vorenbedoelde passage van de Vc 2000 luidt, voor zover thans van belang:
"Het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of
ingediend hebben, dient zo beperkt mogelijk te geschieden. (...)
Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de
inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en
voortduren na vooraf verkregen toestemming van de IND. De
verkregen toestemming (wanneer en door wie) dient vastgelegd te
worden in de vreemdelingenadministratie".
2.3. Appellant heeft, nadat hij op 25 augustus 2001 op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring is gesteld, op 27 augustus 2001 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Vervolgens is hij op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2.4. Het enkele ontbreken van toestemming vooraf van de IND voor de inbewaringstelling van appellant op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, maakt de daarop aansluitende bewaring niet onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval geen sprake. Aan alle wettelijke vereisten voor de voortzetting van de inbewaringstelling op deze andere grond is voldaan. Het besluit tot voortzetting van de inbewaringstelling is bevoegd genomen. Niet in geschil is dat zich een situatie, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voordoet. In het besluit is voorts uiteengezet, waarom het belang van de openbare orde de voortzetting van de bewaring vordert. De wet bepaalt niet dat een vreemdeling, die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, niet in bewaring mag worden gesteld, voordat de IND daartoe toestemming heeft verleend. Overigens bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de inbewaringstelling onrechtmatig is.
2.5. De grief faalt derhalve.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2001
15-343.
Verzonden: 24 oktober 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,