ECLI:NL:RVS:2001:AD8687
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- M. Vlasblom
- M.P. Glerum
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake asielaanvraag en verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Duitsland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie is afgewezen. De uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 8 augustus 2001, die het beroep van de appellant ongegrond verklaarde, wordt door de Raad van State beoordeeld. De appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek op basis van artikel 8 van de Overeenkomst van Dublin. Hij stelt dat hij gedwongen is om zijn asielverzoek in Duitsland in te dienen, ondanks zijn intentie om in Nederland asiel aan te vragen. De Raad van State overweegt dat de appellant, door illegaal de grens over te steken, zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin repatriëring door Duitsland dreigde. De Raad concludeert dat de gevolgen van zijn keuze voor zijn rekening komen.
Daarnaast betoogt de appellant dat Nederland, ondanks de verantwoordelijkheid van Duitsland, ook een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de behandeling van zijn asielverzoek op grond van artikel 3, vierde lid, van de OvD. De Raad van State oordeelt dat de argumenten van de appellant niet in beroep bij de rechtbank zijn aangevoerd en dat de rechtbank daarover geen oordeel heeft gegeven. Hierdoor is er geen sprake van een grief in de zin van artikel 85 van de Vw 2000. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat het hoger-beroepschrift kennelijk ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.