ECLI:NL:RVS:2001:AD7959

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101529/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij uittreding uit gemeenschappelijke regeling door gemeente Korendijk

In deze zaak gaat het om de uittreding van de gemeente Korendijk uit de gemeenschappelijke regeling 'Natuur- en Recreatieschap Haringvliet'. De Raad van State heeft op 12 december 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Korendijk gegrond werd verklaard. De gemeente Korendijk had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde uittredingssom van ƒ 368.000,00, die door het algemeen bestuur van het natuur- en recreatieschap was vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van de gemeente ongegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat het algemeen bestuur niet voldoende had onderbouwd welke schade het natuur- en recreatieschap en de overblijvende deelnemers hadden geleden als gevolg van de uittreding.

De Raad van State benadrukte dat de uittredende gemeente de schade moet vergoeden die het rechtstreekse gevolg is van het uittreden. Echter, in het primaire besluit en de beslissing op bezwaar was de schade niet cijfermatig onderbouwd. De Raad van State oordeelde dat het uitgangspunt dat de schade gelijk zou zijn aan de gesaldeerde bijdrage van de gemeente over achttien jaren, niet aannemelijk was. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

De Raad van State droeg het algemeen bestuur op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de reële schade moet worden vastgesteld. Tevens werd het algemeen bestuur veroordeeld in de proceskosten van de gemeente Korendijk, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep waren gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige schadeberekening bij uittredingen uit gemeenschappelijke regelingen.

Uitspraak

Raad
van State
200101529/1.
Datum uitspraak: 12 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Korendijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 januari 2000 (lees: 10 januari 2001) in het geding tussen:
appellanten
en
het algemeen bestuur van het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet".
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 1999 heeft het algemeen bestuur van het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" (hierna ook: het algemeen bestuur) ingestemd met de uittreding van de gemeente Korendijk uit de gemeenschappelijke regeling en de in verband daarmee te betalen uittredingssom vastgesteld op ƒ 368.000,00.
Bij besluit van 29 oktober 1999 heeft het algemeen bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 januari 2000 (lees: 10 januari 2001), verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 juli 2001 heeft het algemeen bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door A.M. Weststrate, gemeentesecretaris, en mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door J. le Pair en W.G. Verveer, gemachtigden, en mr. H.C. van Olden, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 8 februari 2000 heeft de raad der gemeente Korendijk aan burgemeester en wethouders overgedragen de bevoegdheid tot het voeren van - onder meer - bestuursrechtelijke procedures en tot het nemen van de daarbij behorende beslissingen ter voorbereiding, ter voorkoming of ter beëindiging van deze procedures en het instellen van alle rechtsmiddelen in alle instanties, zowel eisend als verwerend. Anders dan door het algemeen bestuur in hoger beroep is betoogd, waren burgemeester en wethouders derhalve bevoegd tot het op eigen naam instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2001.
2.2. Voorop dient te worden gesteld dat deelnemers op grond van artikel 47 van de Gemeenschappelijke regeling Natuur- en recreatieschap Haringvliet (hierna: de gemeenschappelijke regeling) de vrijheid hebben eenzijdig te besluiten uit het natuur- en recreatieschap te treden, zij het dat daarbij de door het algemeen bestuur daaraan te verbinden voorwaarden in acht dienen te worden genomen.
2.3. Bij het met de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit van 23 juni 1999 heeft het algemeen bestuur de uittredingssom die door de gemeente Korendijk aan het natuur- en recreatieschap moet worden betaald vastgesteld op de gesaldeerde bijdrage van de gemeente over achttien jaren, te weten ƒ 368.000,00, zijnde Eur 166.991,12. Daarbij is tevens aangegeven dat indien het natuur- en recreatieschap binnen achttien jaar na de uittreding van de gemeente Korendijk zal overgaan tot opheffing en liquidatie een eventueel overschot ook aan de gemeente Korendijk zal toekomen.
2.4. In het onderhavige geval heeft het algemeen bestuur aan het uittreden van de gemeente Korendijk enkel de voorwaarde verbonden dat door de gemeente een uittredingssom zal worden betaald. Het bij het vaststellen van de hoogte van de uittredingssom door het algemeen bestuur gehanteerde uitgangspunt dat de uittredende gemeente de schade van het natuur- en recreatieschap en de overblijvende deelnemers dient te vergoeden die het rechtstreekse gevolg is van het uittreden uit de gemeenschappelijke regeling, is in overeenstemming met de terzake door de Kroon en de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State gevormde jurisprudentie (zie onder meer het KB van 14 mei 1985, AB 1985, 424 en de uitspraak van 12 augustus 1993 inzake no. R03.89.3622, Gst. 6977, 4). De Afdeling ziet geen aanleiding hierover thans anders te oordelen.
2.4.1 In het primaire besluit noch in de beslissing op bezwaar is de door het natuur- en recreatieschap en de overblijvende deelnemers geleden schade die het rechtstreeks gevolg zou zijn van de uittreding van de gemeente Korendijk uit de gemeenschappelijke regeling cijfermatig onderbouwd. Nu de gemeenschappelijk regeling uitgaat van financiële vijfjarenplannen, is op voorhand bovendien onaannemelijk dat de schade gelijk zal zijn aan de gesaldeerde bijdrage van de gemeente over achttien jaren. Door de uittredingssom desalniettemin vast te stellen op ƒ 368.000,00, zijnde Eur 166.991,12, heeft het algemeen bestuur gehandeld in strijd met het daarbij door haar gehanteerde en in overweging 2.4. verwoorde uitgangspunt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 29 oktober 1999 vernietigd.
2.5.1. Door het algemeen bestuur dient - binnen de daartoe door de Afdeling gestelde termijn - opnieuw op het door de gemeente Korendijk gemaakte bezwaar te worden beslist. Te dien einde zal het algemeen bestuur in overeenstemming met het door haar gehanteerde uitgangspunt en uitgaande van de balans per 31 december 2000 de reële schade die door het natuur- en recreatieschap en de overblijvende deelnemers ten gevolge van de uittreding van de gemeente is en mogelijk nog zal worden geleden, alsnog moeten vaststellen. Bij het bepalen van mogelijke toekomstige schade, ligt - gelet op de in de gemeenschappelijke regeling neergelegde begrotingssystematiek - het hanteren van een overbruggingsperiode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van uittreding - 31 december 2000 - voor de hand. Daarbij is in aanmerking genomen, dat van het algemeen bestuur in beginsel mag worden verwacht dat het zich binnen die periode kan aanpassen aan ten gevolge van de uittreding gewijzigde omstandigheden. Op de aldus vastgestelde schade zal het aandeel van de gemeente Korendijk in de algemene reserve per 31 december 2000 in mindering moeten worden gebracht.
2.6. Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 10 januari 2000 (lees: 10 januari 2001), AWB 00/1688 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" van 29 oktober 1999, HV 99.05953;
V. draagt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" in de door burgemeester en wethouders van Korendijk in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2.840,00/Eur 1.288,74, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" te worden betaald aan de gemeente Korendijk;
VII. gelast dat het openbaar lichaam "Natuur- en Recreatieschap Haringvliet" aan de gemeente Korendijk het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 1.125,00/Eur 510,50) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2001
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,