ECLI:NL:RVS:2001:AD7863

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100576/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor tijdelijke schoollokalen ondanks negatief welstandsadvies

In deze zaak gaat het om de verlening van een bouwvergunning voor tijdelijke schoollokalen door burgemeester en wethouders van Breukelen, ondanks een negatief welstandsadvies. De appellanten, A, B, C, D, E, F en de erven G, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de burgemeester en wethouders, die op 22 februari 2000 de bouwvergunning verleenden voor het oprichten van twee semi-permanente schoollokalen bij de openbare school 'De Regenboog'. De burgemeester en wethouders hebben later, op 1 augustus 2000, het bezwaar van de appellanten gegrond verklaard, maar in plaats van de bouwvergunning te weigeren, hebben zij een tijdelijke bouwvergunning verleend op basis van artikel 45 van de Woningwet. De appellanten betogen dat de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in zijn uitspraak van 9 november 2000 heeft miskend dat de burgemeester en wethouders geen bouwvergunning hadden mogen verlenen gezien het negatieve welstandsadvies. Ze stellen dat de financiële situatie van de gemeente niet voldoende is om af te wijken van het welstandsadvies. De Raad van State oordeelt echter dat de burgemeester en wethouders voldoende hebben aangetoond dat er beperkte financiële middelen zijn en dat deze in de weg staan aan de keuze voor een ander en duurder bouwwerk. De president heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester en wethouders konden afwijken van het welstandsadvies, gezien de tijdelijke aard van het bouwwerk en de financiële omstandigheden. De Raad bevestigt de uitspraak van de president en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Raad
van State 200100576/1.
Datum uitspraak: 19 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, B, C, D, E, F en de erven G, allen wonend te H,
appellanten,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 november 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Breukelen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Breukelen (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee semi-permanente schoollokalen bij de openbare school "De Regenboog" aan de Heijcoplaan te Breukelen.
Bij besluit van 1 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de verleende bouwvergunning geweigerd en een tijdelijke bouwvergunning als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet verleend voor het oprichten van de desbetreffende lokalen. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 3 juli 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 november 2000, verzonden op 19 december 2000, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de president) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G, advocaat te H, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.Ph. Polman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de president heeft miskend dat burgemeester en wethouders, gezien het negatieve welstandsadvies, geen bouwvergunning hadden mogen verlenen voor de bouw van de tijdelijke schoollokalen. Zij betogen verder dat de president ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van beperkte financiële middelen van de gemeente. Zij voeren in dit verband aan dat in het verleden openbare scholen zijn verkocht, waarvan de opbrengst is toegevoegd aan de algemene middelen. Volgens appellanten had die opbrengst moeten worden aangewend voor een betere definitieve oplossing voor de onderhavige schoollokalen. Appellanten bestrijden verder dat een zelfde bedrag dat is gemoeid met de bouw van de schoollokalen, dient te worden vrijgemaakt ten behoeve van bijzondere scholen.
2.1.1. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 17 juli 1998, inzake url(' H01.97.0813',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=30407), gepubliceerd in de Gemeentestem 7101, nr. 6, kunnen burgemeester en wethouders in verband met het beschikbare budget en gezien de tijdelijkheid van een bouwwerk, in afwijking van een negatief welstandsadvies daarvoor bouwvergunning verlenen.
2.1.2. In dit geval is sprake van een tijdelijk bouwwerk. Burgemeester en wethouders hebben op genoegzame wijze aangetoond dat sprake is van beperkte financiële middelen en dat deze in de weg staan aan de keuze voor een ander en duurder bouwwerk. Niet kan worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar op dit punt niet op een deugdelijke motivering berust. Ten aanzien van het welstandsaspect is in de beslissing op bezwaar vermeld dat aandacht zal worden besteed aan de kleurstelling van de lokalen en de beplanting.
Gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling heeft de president in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders konden afwijken van het uitgebrachte welstandsadvies.
2.2. Appellanten betogen dat de president heeft miskend dat het bouwwerk langer dan vijf jaar in stand zal worden gehouden en dat niet met toepassing van artikel 45 van de Woningwet een tijdelijke bouwvergunning had mogen worden verleend.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hierboven vermelde uitspraak van 17 juli 1998, voorziet artikel 45, vijfde lid van de Woningwet in de mogelijkheid de instandhoudingstermijn van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel te verlengen. Gelet op de samenhang met het tweede lid en de strekking van artikel 45, mag de termijn van iedere verlenging ten hoogste vijf jaar bedragen. Verlenging is meer dan eenmaal mogelijk. Bij verlenging dient wel te worden bezien of een permanente oplossing meer in de rede ligt dan voortzetting van de tijdelijke situatie.
Gelet op het vorenstaande treft het betoog geen doel.
2.3. Het betoog van appellanten dat burgemeester en wethouders hebben gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellanten hebben geen gevallen aangevoerd die op één lijn zijn te stellen met het onderhavige en waarin burgemeester en wethouders anders hebben beslist.
2.4. Het betoog van appellanten dat burgemeester en wethouders onvoldoende alternatieve mogelijkheden hebben onderzocht, treft evenmin doel. Burgemeester en wethouders hebben beslist op de aanvraag zoals die is ingediend. Het bestemmingsplan staat deze bebouwing toe. Het is niet aan burgemeester en wethouders om, in afwijking van de bouwaanvraag, een andere locatie aan te wijzen voor de bouw van de lokalen of bouwvergunning te verlenen voor een ander bouwwerk dan is aangevraagd. Voorts hebben burgemeester en wethouders, zoals de president terecht in aanmerking heeft genomen, zich voldoende moeite getroost om tegemoet te komen aan de bezwaren van appellanten tegen het bouwwerk.
2.5. Het hoger beroep is verder gebaseerd op een verwijzing naar het bezwaarschrift. Op de argumenten die appellanten daar in hebben aangevoerd, is in de beslissing op bezwaar ingegaan en in de aangevallen uitspraak is dat besluit getoetst. Appellanten hebben geen argumenten aangevoerd, waarom de overwegingen van de president dienaangaande onjuist zijn. Voor zover appellanten in hoger beroep hebben verwezen naar hun beroepschrift bij de rechtbank, moet worden geoordeeld dat zij ook op dit punt geen argumenten hebben aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de overwegingen van de president dienaangaande onjuist zijn.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2001
251.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,