ECLI:NL:RVS:2001:AD7652

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200000442/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J.R. Bakker
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunningverlening voor de bouw van woontorens aan de Marinaweg te Almere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vereniging 'Bewonersvereniging Muiden/Muiderberg' tegen de vergunningverlening door burgemeester en wethouders van Almere voor de bouw van drie woontorens met 78 woningen aan de Marinaweg. De vergunning werd verleend op 6 oktober 1998 aan Kondor Wessels Projekten B.V. en het daartegen gemaakte bezwaar werd op 25 februari 1999 ongegrond verklaard. De rechtbank te Zwolle verklaarde op 17 december 1999 het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State op 26 januari 2000.

De Raad van State heeft de zaak op 21 december 2000 behandeld. De appellante betoogde dat de vergunningverlening inbreuk maakte op de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, maar de Raad oordeelde dat de woontorens geen significante negatieve invloed zouden hebben op beschermde vogelsoorten. Verder werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte het dak van de parkeergarage als peil had aangemerkt, maar ook dit betoog faalde. De Raad bevestigde dat het peil na voltooiing van de bouw het dak van de parkeergarage was, en dat de bouwhoogtes niet overschreden werden.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 september 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200000442/1.
Datum uitspraak: 5 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Bewonersvereniging Muiden/Muiderberg", gevestigd te Muiderberg,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 17 december 1999 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Almere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 1998 hebben burgemeester en wethouders van Almere (hierna: burgemeester en wethouders) aan Kondor Wessels Projekten B.V. (hierna: Kondor) vergunning verleend voor de bouw van drie woontorens met daarin 78 woningen op een perceel aan de Marinaweg te Almere.
Bij besluit van 25 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 2 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 1999, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 mei 2000 heeft Kondor een memorie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door R.J.L.B. Königel, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en J.C. Haan, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is daar als partij gehoord Kondor, vertegenwoordigd door mr. W. van de Wetering, advocaat te Enschede.
Naar aanleiding van de daarover ter zitting gemaakte afspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 1 juni 2001 een door Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, gevestigd te Wageningen, opgesteld rapport, genummerd 283, ISSN 1566-7197, en gedateerd april 2001, overgelegd. Dat is aan de andere partijen toegestuurd. Bij brieven van 21 juni 2001 en 4 juli 2001 hebben appellante onderscheidenlijk Kondor gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid daarop te reageren. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil betreft de vergunningverlening aan Kondor voor de bouw van drie woontorens met daarin 78 woningen op langs het IJ-meer gelegen gronden aan de Marinaweg te Almere.
2.2. Vast staat dat de vergunde, en inmiddels grotendeels gerealiseerde, woontorens naar hun opzet een markant punt vormen aan het IJ-meer en ook vanuit Muiderberg duidelijk herkenbaar zijn. Gelet daarop raakt de vergunningverlening appellante in het belang dat zij blijkens haar statuten behartigt, namelijk de verbetering en het behoud van de kwaliteit van het leefmilieu binnen de gemeente Muiden en de directe omgeving. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat burgemeester en wethouders haar terecht als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht hebben aangemerkt. Dat het bouwplan inmiddels vrijwel is gerealiseerd brengt verder, anders dan burgemeester en wethouders menen, niet met zich dat appellante geen processueel belang meer heeft bij de onderhavige toetsing.
2.3. Het betoog van appellante dat de vergunningverlening een inbreuk vormt op de door de Raad van de Europese Gemeenschappen vastgestelde richtlijnen 79/409/EEG (de Vogelrichtlijn) en 92/43/EEG (de Habitatrichtlijn) kan reeds niet slagen, omdat uit het in het procesverloop vermelde rapport blijkt dat de woontorens geen significante negatieve invloed zullen hebben op de voor het IJ-meer als speciale beschermingszone kwalificerende vogelsoorten. Er bestaat geen grond om aan de juistheid van de uitkomsten van dat rapport te twijfelen.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Marina Muiderzand" geldt voor de betrokken grond de bestemming "Wonen". Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de daarvoor aangewezen gronden bestemd voor woningen, met daaraan ondergeschikt: parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften geldt ten aanzien van gebouwen dat maximaal 100 woningen mogen worden gebouwd overeenkomstig op de plankaart aangegeven hoogten en bebouwingspercentages. De betrokken grond is op de plankaart in drie zones verdeeld. Voor alle drie zones staat als maximaal bebouwingspercentage '40' aangegeven en voor de maximale bouwhoogte in meters onderscheidenlijk '21', '27' en '33'.
Ingevolge artikel 1, onder n, van de planvoorschriften geldt voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, als 'peil' de hoogte van het terrein ter plaatse van deze hoofdtoegang na voltooiing van de bouw.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, wordt bij de toepassing van de voorschriften gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk.
2.5. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte als het terrein in de zin van vermeld artikel 1, onder n, hebben aangemerkt het op 2,42+NAP gelegen dak van de parkeergarage, waarop de vergunde woontorens zijn gebouwd. Zij meent dat hier onder terrein alleen begrepen kan worden het oorspronkelijke, op 1,00+NAP gelegen, terrein, waardoor de vermelde bouwhoogtes met 2,32 m worden overschreden. Dit betoog faalt. In vermelde begripsbepaling is vastgelegd dat het gaat om de hoogte van het terrein nà de voltooiing van de bouw. Dat terrein is in dit geval het dak van de grotendeels ondergrondse parkeergarage. Er is geen grond om dat niet als bedoeld terrein aan te merken, ook al omdat het niveau daarvan landinwaarts aansluit op het openbaar gebied. Dat aan de zeezijde het niveau nog op het oorspronkelijk peil ligt doet daaraan niet af. Terecht heeft de rechtbank er in dit verband ook op gewezen dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de planwetgever voor deze woonbebouwing een peilniveau vanaf 2,40+NAP noodzakelijk achtte in verband met de veiligheid van het wonen en verblijven in relatie tot hoge waterstanden.
2.6. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders in verband met een grotere hoogte van de woontorens dan toegelaten in artikel 2.5.24 van de gemeentelijke bouwverordening ten onrechte niet de daarin opgenomen inspraakprocedure hebben gevoerd, faalt evenzeer. Nu het bestemmingsplan uitdrukkelijk de bouwhoogte regelt, blijft ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet vermeld voorschrift uit de bouwverordening buiten toepassing. Dat betekent dat daarvan krachtens de bouwverordening ook geen vrijstelling moest worden verleend en dat evenmin de door appellante in dat kader gewenste inspraakprocedure aan de orde was.
2.7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2001
27.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,