ECLI:NL:RVS:2001:AD6829

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101973/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om zaak als bewerkelijk aan te merken in het kader van rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 november 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek van appellant sub 2, een advocaat, om de zaak van zijn cliënt, appellant sub 1, als bewerkelijk aan te merken in de zin van artikel 19 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (Bvr). Het bureau rechtsbijstandvoorziening te 's-Hertogenbosch had dit verzoek ingewilligd, waardoor appellant sub 2 80 uur aan de zaak mocht besteden. De rechtbank had het beroep van appellant sub 1 echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen rechtstreeks belang had bij de beslissing op het verzoek van zijn advocaat. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant sub 1 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien het besluit van het bureau hem niet rechtstreeks raakt. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de cliënt in het algemeen belanghebbende is bij een besluit tot weigering van toestemming, maar in dit geval was de situatie omgekeerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk was, omdat hij geen procesbelang had bij de rechtmatigheid van de beslissing op het administratief beroep van appellant sub 2. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad
van State
200101973/1.
Datum uitspraak: 28 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. A, verblijvend te B,
2. Mr. C, kantoor houdend te D
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 februari 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau), voorzover thans van belang, een verzoek van appellant sub 2, om de zaak van zijn cliënt, appellant sub 1, als bewerkelijk in de zin van artikel 19 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (hierna: Bvr) aan te merken en toe te staan dat hij 80 uur aan de zaak mag besteden, ingewilligd.
Bij besluit van 25 oktober 1999, verzonden op 26 oktober 1999, heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen door appellant sub 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 21 september 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2001, verzonden op 21 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant sub 1 en appellant sub 2 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 23 mei 2001. Deze faxberichten zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juni 2001 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.H. Eijmaal, advocaat, en de raad, vertegenwoordigd door R. van Dijken, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant sub 2 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wetttelijke termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift. Eerst na het verstrijken van de beroepstermijn, bij brief van 14 december 1999, heeft appellant sub 2 de rechtbank verzocht hem als appellant te beschouwen tegen het besluit van de raad van 25 oktober 1999. Het beroep van appellant sub 1, tijdig ingesteld per faxbericht van 6 december 1999, kan niet worden geacht (mede) te zijn ingediend namens appellant sub 2, omdat de duidelijk tekst ervan daartoe geen aanleiding geeft, en appellant sub 2 als advocaat in het rechtsverkeer moet worden onderscheiden van zijn cliënt, appellant sub 1. Voorts is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant sub 2 in verzuim is geweest.
2.2 Ook heeft de rechtbank, zij het niet op geheel juiste gronden, het beroep van appellant sub 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb bestaat de mogelijkheid om tegen een besluit beroep bij de rechtbank in te stellen alleen voor een belanghebbende. Blijkens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 16 maart 2000 in zaak no. H01.99.0091 (gepubliceerd in AB 2000/221) is een cliënt belanghebbende bij een besluit tot weigering van toestemming als bedoeld in artikel 19 van het Bvr, aangezien deze weigering betekent dat niet meer dan - het forfaitaire aantal van - 30 uur aan een zaak mag worden besteed, en dit haar invloed kan hebben op de kwaliteit van de nog door de rechtsbijstandverlener te verlenen rechtshulp.
In de onderhavige zaak doet de omgekeerde situatie zich voor; het bureau heeft het verzoek van appellant sub 2, om de zaak van zijn cliënt, appellant sub 1, als bewerkelijk in de zin van artikel 19 van het Bvr aan te merken en toe te staan dat hij 80 uur aan de zaak mag besteden, juist ingewilligd. Dit besluit bood appellant sub 2 alle ruimte om appellant sub 1 de - in zijn ogen - nodige rechtshulp te verstrekken. Ook het in administratief beroep genomen besluit, waarbij deze toestemming is gehandhaafd, raakt appellant sub 1 niet rechtstreeks in zijn belang. Om deze reden had de rechtbank het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De door de rechtbank onderzochte vraag of appellant sub 1 een (processueel) belang heeft bij een uitspraak over de rechtmatigheid van de beslissing op het administratief beroep van appellant sub 2, komt niet aan de orde.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2001
242-362.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,