200003718/1.
Datum uitspraak: 14 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 30 mei 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Huissen.
Bij besluit van 14 december 1999 hebben burgemeester en wethouders van Huissen (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend aan X voor het bouwen van een kas en een sorteerruimte (fase I) op het perceel kadastraal bekend gemeente Huissen, sectie [...…], nummer [...…], plaatselijk bekend [..….] tegenover [..….].
Bij besluit van 23 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 12 mei 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 30 mei 2000, verzonden op 27 juni 2000, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 19 september 2000 onderscheidenlijk 14 december 2000 hebben X en burgemeester en wethouders ieder een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.H.N. van Spanje, advocaat te Wageningen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.H.J.O. Wolters en J.P.W.M. Lentjes, ambtenaren der gemeente Bemmel, rechtsopvolgster van de gemeente Huissen, zijn verschenen. Voorts is X als partij gehoord.
2.2. Ingevolge artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is dit artikel van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en tenminste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde nadere eisen.
2.3. Aan burgemeester en wethouders is ten behoeve van de beslissing op het bezwaar door de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, een advies uitgebracht. Deze commissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Het adviseren heeft in dit geval plaatsgevonden door alleen de voorzitter en een lid van de commissie. De president heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat dit, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 1998, inzake no. E03.96.1763 (gepubliceerd in JB 1998, nr. 257)[redactie: url('ZF3606',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=29740)] in strijd is met artikel 7:13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. De president heeft hierin evenwel geen aanleiding gezien om het bestreden besluit van 23 mei 2000 te vernietigen, omdat burgemeester en wethouders dit besluit zelfstandig hebben gemotiveerd op een zodanige wijze dat die motivering het bestreden besluit reeds kan dragen.
2.4. Appellant betoogt, eveneens onder verwijzing naar de evenvermelde uitspraak van de Afdeling, dat de door de president geconstateerde strijd met de wet had behoren te leiden tot een vernietiging van het besluit van 23 mei 2000.
2.5. Dit betoog treft doel. Nu burgemeester en wethouders een in strijd met de wet tot stand gekomen advies ten grondslag hebben gelegd aan het bestreden besluit, is dit besluit naar het oordeel van de Afdeling niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen en berust het niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De omstandigheid dat burgemeester en wethouders het bestreden besluit zelfstandig hebben gemotiveerd maakt dit, anders dan de president heeft geoordeeld, niet anders. Het eerst ter zitting in hoger beroep door burgemeester en wethouders van Bemmel gevoerde betoog dat er wel drie leden hebben geadviseerd, hebben zij niet nader geadstrueerd en ook overigens is niet gebleken van advisering door drie leden. De aangevallen uitspraak dient reeds om deze reden te worden vernietigd. Ook om een andere reden komt deze uitspraak voor vernietiging in aanmerking en daartoe wordt het navolgende overwogen.
2.6. De president heeft geoordeeld dat het bouwplan (kas met sorteerruimte) als geheel moet worden beschouwd als een kas als bedoeld in de aanhef van artikel 3, onder BII, van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Op grond van dit artikel mogen, indien dit voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is, binnen de kaart aangegeven bebouwingsvakken worden opgericht kassen, warenhuizen en andere glasopstanden met inachtneming van de volgende maten:
a. bebouwingshoogte maximaal 8 m;
b. afstand zijdelingse- of achterperceelsgrens minimaal 1 m
tenzij met deze eis kennelijk geen enkel
belang is gediend.
2.7. Volgens appellant volgt uit voornoemde bepaling echter dat uitsluitend bouwwerken bestaande uit glas zijn toegestaan, terwijl de sorteerruimte waarvoor vergunning is verleend, bestaat uit damwandpanelen met een kunststof coating en deze ruimte ook overigens een duidelijk ander aanzicht heeft dan glasopstanden.
2.8. Burgemeester en wethouders van Bemmel hebben ter zitting betoogd dat de door appellant voorgestane (letterlijke) uitleg van het bestemmingsplan het realiseren van een glastuinbouwcomplex feitelijk onmogelijk zou maken. Volgens hen maakt een sorteerruimte (functioneel) onlosmakelijk onderdeel uit van een glastuinbouwbedrijf, zodat het niet de bedoeling van de planwetgever kan zijn geweest om het realiseren van een sorteerruimte met de betreffende bepaling (geheel) uit te sluiten.
2.9. De Afdeling is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 3, onder BII, van de planvoorschriften met zich brengt dat onder "kassen, warenhuizen en andere glasopstanden" ook een bij een kassencomplex voor de bedrijfsvoering noodzakelijke - niet uit glas bestaande - sorteerruimte kan worden begrepen, mits deze uiterlijk één geheel vormt met de kassen. Blijkens de bouwtekeningen voorziet het bouwplan in een glazen kassencomplex met een oppervlakte van ongeveer 19.865 m2 (145 meter bij 137 meter) en een direct daartegen aangebouwde sorteerruimte met een oppervlakte van circa 900 m2 (45 meter bij 20 meter). Deze sorteerruimte is gemaakt van een kunststof coating. De kassen hebben een (nok)hoogte van 5.80 meter, terwijl de sorteerruimte een hoogte heeft van 8.00 meter. Gelet hierop en mede gelet op de ter zitting getoonde foto's van het inmiddels gerealiseerde kassencomplex met sorteerruimte, is de Afdeling van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat de sorteerruimte één geheel vormt met het kassencomplex. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bestemmingsplan en de bouwvergunning had derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, moeten worden geweigerd. De president heeft dit in de aangevallen uitspraak miskend.
2.10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.11. Burgemeester en wethouders van Bemmel dienen als rechtsopvolger van burgemeester en wethouders van Huissen op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 30 mei 2000, reg.nrs. Awb 00/962 en Awb 00/963;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Huissen van 23 mei 2000, kenmerk 177;
V. draagt burgemeester en wethouders van Bemmel op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Bemmel in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2900,10, waarvan een gedeelte groot ƒ 2840,00 is toe te rekenen aan een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Bemmel te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Bemmel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal ƒ 565,00 (ƒ 225,00 + ƒ 340,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van
de ambtenaar van Staat:
w.g. Van der Does w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,