ECLI:NL:RVS:2001:AD4956

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104814/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 12 september 2001 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 30 augustus 2001 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, maar appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 het hoger beroep door een advocaat moet worden ingesteld, die daartoe specifiek is gevolmachtigd. De Raad constateert dat in het hoger-beroepschrift de verklaring van de advocaat ontbreekt dat hij tot het instellen van het hoger beroep is gevolmachtigd. Desondanks besluit de Raad om de niet-ontvankelijkheid achterwege te laten, gezien de omstandigheden van de zaak en de gedragslijn die tot 1 november 2001 wordt voortgezet.

De Raad van State beoordeelt vervolgens de grieven van appellant. Het blijkt dat de aangevoerde grieven voornamelijk herhalingen zijn van eerder ingediende standpunten, die door de rechtbank al zijn behandeld. De Raad concludeert dat er geen nieuwe gronden zijn die tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kunnen leiden. De grief van appellant dat zijn aanvraag in het aanmeldcentrum niet afgewezen had mogen worden, wordt eveneens verworpen, omdat de wet geen grondslag biedt voor het betoog dat bepaalde aanvragen zijn uitgesloten van behandeling in het aanmeldcentrum.

Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 oktober 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200104814/1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 september 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een herhaalde aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 september 2001, verzonden op 25 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats
's-Hertogenbosch, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), voorzover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het hoger beroep ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, voorzover thans van belang, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.1.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling - Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 68, en de Nota van Wijziging, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 8 - is met voormeld artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 beoogd aan te sluiten bij artikel 30, tweede lid, en artikel 35, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud). Op zichzelf is het vereiste dat een advocaat, die in een bepaalde zaak voor een bepaalde cliënt een rechtsmiddel aanwendt tegen een krachtens de Vw 2000 gegeven beschikking, dient te verklaren daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, dus niet nieuw. Nieuw is wel dat artikel 85, derde lid, van de Vw 2000 voorschrijft dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien aan dat vereiste niet is voldaan en - in overeenstemming daarmee - de toepassing van artikel 6:6 van de Awb uitsluit.
2.1.2. Gebleken is dat sommige advocaten in dit opzicht nog niet of in onvoldoende mate rekening houden met het gewijzigde wettelijke regime. Tot nu toe heeft de Afdeling hieraan niet de door de wet voorgeschreven gevolgen verbonden, mede in aanmerking nemend dat dit vereiste niet is gesteld bij de Awb, maar bij de bijzondere wet. Zij zal deze gedragslijn voortzetten tot 1 november 2001. Hoger beroepen, in te stellen op en na die datum, die niet aan het hier bedoelde vereiste voldoen, zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2. In het hoger-beroepschrift ontbreekt de verklaring van de advocaat dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk is gevolmachtigd. Daarin staat slechts: "Appellant is [...], van wie mr. P.J.T. de Kan tot gemachtigde wordt gesteld". Gelet op het hiervoor onder 2.1.2 overwogene, blijft in dit geval thans niet-ontvankelijkverklaring niettemin achterwege.
2.3. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bevat het beroepschrift, in aanvulling op de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.4. Hetgeen door appellant over de toepassing van artikel 4:6 van de Awb is aangevoerd bevat uitsluitend een herhaling van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft beslist. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van dat artikel. Het aangevoerde kan derhalve niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Voorts heeft appellant als grief naar voren gebracht dat de rechtbank heeft miskend dat zijn aanvraag in het aanmeldcentrum mag worden afgewezen, omdat appellant ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag een document heeft overgelegd. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat het er bij de toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen om gaat of het desbetreffende besluit binnen 48 uur op zorgvuldige wijze is genomen. Dit mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing. De wet biedt geen grondslag voor het betoog dat bepaalde categorieën aanvragen, als door appellant aangegeven, zijn uitgesloten van behandeling in het aanmeldcentrum. Het aangevoerde levert dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechtbank ten aanzien van appellant ten onrechte heeft overwogen dat zijn aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen. Deze grief treft derhalve geen doel.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2001
43-346.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,