ECLI:NL:RVS:2001:AD4502
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- E.A. Alkema
- M.P. Glerum
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van toegang tot Nederland en de toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 27 juni 2001. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de appellant ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, waarbij een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. Deze maatregel was gebaseerd op artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), en was van toepassing op vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland was geweigerd.
De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegangsweigering buiten het kader van de procedure inzake de vrijheidsontnemende maatregel viel. Hij stelde dat de rechtbank de rechtmatigheid van de weigering van toegang tot Nederland moest betrekken bij haar oordeel over de vrijheidsontnemende maatregel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep ongegrond was. De Afdeling volgde de Staatssecretaris in zijn betoog dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen, en dat de rechtmatigheid van de toegangsweigering in een aparte procedure moest worden beoordeeld.
De uitspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor toegang tot Nederland, omdat hij niet beschikte over de vereiste documenten. De Afdeling oordeelde dat de procedure voor het indienen van administratief beroep tegen de toegangsweigering niet in strijd was met de wet, en dat de rechtbank niet verplicht was om de rechtmatigheid van de toegangsweigering te toetsen in het kader van de vrijheidsontnemende maatregel. De uitspraak werd uitgesproken in naam der Koningin, en de proceskostenveroordeling werd afgewezen.