ECLI:NL:RVS:2001:AD4331

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102883/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 mei 2001, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie ongegrond werd verklaard. De Staatssecretaris had op 16 april 2001 besloten om de aanvraag van appellant af te wijzen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant op 8 juni 2001 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 91 van de Vreemdelingenwet 2000 de Afdeling bestuursrechtspraak zich kan beperken tot de beoordeling van de aangevoerde grieven. De Raad stelt vast dat de grief van appellant, die stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het bestuursorgaan een herhaalde aanvraag volledig inhoudelijk kan behandelen, geen doel treft. De Raad concludeert dat het beroep van appellant enkel kan leiden tot de beoordeling of er na het eerdere besluit nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een andere beslissing.

Daarnaast wordt in de overwegingen ingegaan op de medische problemen van appellant, die niet zijn meegenomen in de beoordeling van het bestreden besluit. De Raad stelt vast dat de rechtbank niet op basis van eigen beoordeling van feiten en omstandigheden kan oordelen, maar moet toetsen aan de beroepsgronden die zijn aangevoerd. De Raad concludeert dat de overige grieven van appellant geen rechtsvragen aan de orde stellen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling zijn.

Uiteindelijk oordeelt de Raad dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200102883 /1.
Datum uitspraak: 26 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 7 mei 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie,
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht
Bij uitspraak van 7 mei 2001, verzonden op 1 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2.
In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van artikel 91 – gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken 11 1998-1999,26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3.
De grief, verwoord onder punt 4 van het hoger-beroepschrift, strekt ten betoge dat de rechtbank bij de toetsing van het bestreden besluit heeft miskend dat het bestuursorgaan niettegenstaande het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een herhaalde aanvraag volledig inhoudelijk kan behandelen. Deze grief treft geen doel. Indien een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om terug te komen van een in rechte
onaantastbaar geworden besluit tot het oordeel komt dat daartoe geen termen zijn, kan niet door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het gericht tegen het eerdere besluit.
Het door appellant ingestelde beroep kon dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na het eerdere in rechte onaantastbare besluit, waarbij appellant toelating is geweigerd, feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de staatssecretaris noopten tot heroverweging. Anders dan onder 5 is overwogen in de aangevallen uitspraak, gaat het
derhalve niet om de vraag of nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld, waarmee de evidente onjuistheid van het eerdere besluit wordt aangetoond.
Van feiten of omstandigheden in eerstbedoelde zin is niet gebleken.
2.4.
Onder punt 6 van het hoger-beroepschrift beoogt appellant kennelijk het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een nieuw medisch feit te bestrijden.
De rechtbank heeft te dien aanzien overwogen dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat sprake is van een met het asielrelaas verband houdende psychische aandoening. In het bestreden besluit is evenwel niet ingegaan op de gestelde medische problemen van appellant. Ingevolge artikel S:l, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, is het de taak van de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit berust daaronder
begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. Het was niet aan de rechtbank de afwijzing van de aanvraag - met ongegrondverklaring van het beroep - in stand te laten op basis van een eigen beoordeling van de feiten en omstandigheden van het geval. Aldus immers onttrekt de rechter de besluitvorming aan
het bestuur, zonder de daarvoor in artikel 8:72, derde en vierde lid, van de Awb aangewezen wegen te bewandelen en derhalve ook zonder de vraag onder ogen te zien of zich hier een geval voordoet dat zich, in het licht van de ter zake ontwikkelde rechtspraak, leent voor het volgen van die wegen. De grief treft echter geen doel, omdat deze niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de aangevallen uitspraak.
Uit het dossier blijkt dat eerst bij de aanvulling van de gronden van het beroep is aangevoerd dat de gestelde medische problemen van appellant tot verlening van een verblijfsvergunning asiel zouden moeten leiden en een terzake dienende verklaring van een arts is overgelegd. Nu de staatssecretaris derhalve met deze aanvulling van de aanvraag, noch met de ter toelichting daarop overgelegde verklaring rekening heeft kunnen houden, diende deze, gelet
op het vorenoverwogene, buiten de beoordeling in beroep van het bestreden besluit te blijven. Het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 maakt dit niet anders, reeds omdat de aangevoerde medische omstandigheden zich blijkens de stellingen van appellant ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds voordeden en derhalve niet nadien zijn opgekomen.
2.5.
De overige grieven stellen geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Deze grieven kunnen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. In zoverre kan met dat oordeel, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 worden volstaan
2.6.
Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden,