200003535/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 14 juni 2000 in het geding tussen:
de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bij besluit van 9 april 1997 heeft de ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te Lagos, Nigeria, namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) legalisatie geweigerd van de door appellant overgelegde documenten.
Bij besluit van 9 februari 1998 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 1998, verzonden op 24 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 1999, no. H01.99.0186/P01, heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen.
Bij uitspraak van 14 juni 2000, verzonden op 27 juni 2000, heeft de rechtbank het tegen voormelde besluit van 9 februari 1998 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[redactie:url('AA7014',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=20670)
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 mei 2001 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend. Daarbij heeft hij tevens verzocht om geheimhouding ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten aanzien van enkele passages uit het verificatierapport, opgesteld naar aanleiding van het door de Nederlandse ambassade te Nigeria verrichte verificatie-onderzoek. Op 13 juni 2001 heeft een Enkelvoudige Kamer van de Afdeling, drs. E.L. Berg, beslist dat de beperking van de kennisgeving van de desbetreffende stukken/passages gerechtvaardigd is.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2001, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.R. Nuiten, ambtenaar van het ministerie, is verschenen.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid betwist van de beslissing van de rechtbank dat beperking van de kennisneming, als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, van de stukken die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in Nigeria uitgevoerde verificatie-onderzoek, gerechtvaardigd is.
2.1.1. Vast staat dat het verzoek van de Minister om geheimhouding in hoger beroep van beperktere omvang is dan het in eerste aanleg gedane verzoek. De Minister heeft in de procedure in hoger beroep het verificatie-rapport, zij het met enkele onleesbaar gemaakte passages, aan het dossier toegevoegd. De onleesbaar gemaakte passages betreffen de namen en de functies van de tijdens het verificatieonderzoek geraadpleegde personen die niet behoren tot de directe omgeving van appellant en de naam van de ten behoeve van de uitvoering van het verificatieonderzoek ingeschakelde derde.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van url('11 mei 2000, no. 199900131/01',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=19688), gepubliceerd in JB 2000/165, JV 2000/116 en AB 2000, 305, geldt de beslissing van de rechtbank omtrent de geheimhouding van stukken niet in de fase van het hoger beroep en is voor geheimhouding in hoger beroep een afzonderlijk verzoek aan de Afdeling nodig. Hierop wordt vervolgens door de Afdeling beslist onafhankelijk van de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg. De Afdeling behandelt de zaak in hoger beroep immers opnieuw. In dit geval heeft de Afdeling in een andere samenstelling de door de Minister voor het overige verzochte beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht. Appellant heeft toestemming verleend op grond van de stukken waarvan de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak te doen. Nu het geanonimiseerde verificatierapport aan appellant is verstrekt, heeft appellant bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep kunnen kennisnemen van dit rapport en zijn zienswijze daaromtrent genoegzaam naar voren kunnen brengen. Aangezien ook overigens niet aannemelijk is geworden dat hij door het gebrek dat in dit opzicht aan de voorafgaande procedures kleeft in zijn belangen is geschaad, kan dit gebrek geacht worden met de behandeling van het geschil in hoger beroep door de Afdeling te zijn geheeld.
2.2. Legalisatie van de door appellant overgelegde Nigeriaanse geboorteakte en ongehuwdverklaring is geweigerd, omdat tijdens verificatie de identiteit van appellant niet genoegzaam werd vastgesteld.
2.3. Bij legalisatie van een buitenlands document - waaronder dient te worden verstaan het door een Nederlandse autoriteit voor echt verklaren van dat document, opdat het kan worden toegelaten tot de Nederlandse rechtsorde - gaat het om de echtheid van de (uitwendige) vorm van het document. De Minister volgt hierbij het beleid dat voor aangeboden documenten uit de landen Ghana, Nigeria, India, Pakistan en de Dominicaanse Republiek verificatie van de inhoud van de documenten door hem plaatsvindt alvorens tot legalisatie kan worden overgegaan. Bij dit beleid geldt dat op een aanvrager de last rust om aan te tonen dat de inhoud van een document deugdelijk is. Deze dient in beginsel met ondersteunende, uit objectieve bronnen afkomstige gegevens de inhoud van het ter legalisatie aangeboden document aannemelijk te maken. Hierbij kan worden gedacht aan gegevens uit de administratie van een ziekenhuis, school of kerk. Indien het verificatie-onderzoek reden geeft om te twijfelen aan de juistheid van het document of een onderdeel daarvan, wordt legalisatie geweigerd. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 11 mei 2000 dit met betrekking tot de zogenoemde probleemlanden gevoerde beleid in het algemeen niet kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht.
2.4. De niet ter zitting toegelichte memorie in hoger beroep biedt geen aanknopingspunten om de rechtbank niet te volgen in haar oordeel dat de Minister terecht heeft besloten legalisatie van de overgelegde documenten te weigeren.
2.5. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,