ECLI:NL:RVS:2001:AD3821
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- E.A. Alkema
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring en ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 12 juli 2001 het beroep van appellant tegen de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. Appellant was op 28 juni 2001 in vreemdelingenbewaring gesteld. De Raad van State heeft op 17 augustus 2001 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad overweegt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. In dit geval ontbrak de verklaring van de advocaat dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk was gevolmachtigd. De Raad heeft echter besloten om de niet-ontvankelijkheid niet toe te passen, gezien de omstandigheden en de gedragslijn die tot 1 november 2001 wordt voortgezet.
De Raad heeft verder overwogen dat de grieven die in het hoger-beroepschrift zijn aangevoerd, geen rechtsvragen aan de orde stellen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De aangevoerde grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad bevestigt derhalve de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.