ECLI:NL:RVS:2001:AD3821

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103582/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vreemdelingenbewaring en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 12 juli 2001 het beroep van appellant tegen de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. Appellant was op 28 juni 2001 in vreemdelingenbewaring gesteld. De Raad van State heeft op 17 augustus 2001 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad overweegt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. In dit geval ontbrak de verklaring van de advocaat dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk was gevolmachtigd. De Raad heeft echter besloten om de niet-ontvankelijkheid niet toe te passen, gezien de omstandigheden en de gedragslijn die tot 1 november 2001 wordt voortgezet.

De Raad heeft verder overwogen dat de grieven die in het hoger-beroepschrift zijn aangevoerd, geen rechtsvragen aan de orde stellen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De aangevoerde grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad bevestigt derhalve de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103582/1
Datum uitspraak: 17 augustus 2001
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht op het hoger beroep van:
A.
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Groningen, van 12 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
8ij besluit van 28 juni 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld.
Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juli 2001, verzonden op die dag, heeft de
arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen,
het met een kennisgeving vanwege de Staatssecretaris van Justitie
daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak
is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State
binnengekomen op 18 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is
aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie
ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
(hierna: Vw 2000). voorzover thans van belang, wordt in afwijking van de
artikelen 2:l en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
het hoger beroep ingesteld door een advocaat, indien deze verklaart daartoe
bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, voorzover thans
van belang, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is
voldaan aan artikel 8:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld
vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 8:6 van
de Awb is niet van toepassing.
2.1.1. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling
- Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3,
p. 68, en de Nota van Wijziging, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732,
nr. 8 - is met voormeld artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 beoogd aan te
sluiten bij artikel 30, tweede lid, en artikel 35, tweede lid, van de
Vreemdelingenwet (oud). Op zichzelf is het vereiste dat een advocaat, die in
een bepaalde zaak voor een bepaalde cliënt een rechtsmiddel aanwendt
tegen een krachtens de Vw 2000 gegeven beschikking, dient te verklaren
daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, dus niet nieuw. Nieuw is wel dat
artikel 85, derde lid, van de Vw 2000 voorschrijft dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien aan dat vereiste niet is voldaan en
- in overeenstemming daarmee - de toepassing van artikel 6:6 van de Awb
uitsluit.
2.1.2. Gebleken is dat sommige advocaten in dit opzicht nog niet of in
onvoldoende mate rekening houden met het gewijzigde wettelijke regime.
Tot nu toe heeft de Afdeling hieraan niet de door de wet voorgeschreven
200103582Il 3 17 augustus 2001
gevolgen verbonden, mede in aanmerking nemend dat dit vereiste niet is
gesteld bij de Awb, maar bij de bijzondere wet. Zij zal deze gedragslijn
voortzetten tot 1 november 2001. Hoger beroepen, in te stellen op en na die
datum, die niet aan het hier bedoelde vereiste voldoen, zullen
niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.1.3. In het hoger-beroepschrift ontbreekt de verklaring van de advocaat
dat hij tot het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Daarin staat slechts: “Hierbij laat ik u weten dat ik als advocaat van
bovengenoemde eiser, hoger beroep instel tegen de uitspraak (...).” Gelet op
het hiervoor onder 2.1.2 overwogene, blijft in dit geval thans
niet-ontvankelijkverklaring niettemin achterwege.
2.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb,
gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, bevat het
hoger-beroepschrift de gronden van het hoger beroep.
In aanvulling hierop is in artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000
bepaald dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak van de
rechtbank of de president van de rechtbank bevat.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de
uitspraak, waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden,
waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid, voorzover thans van belang, wordt het
hoger beroep, indien niet voldaan is aan het eerste of tweede lid, of aan
artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard. Artikel 6:8 van de Awb
is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken
tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
ingevolge het tweede lid van dit artikel kan zij zich, indien zij
oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de
vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2.1. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer
in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II 1996-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is
gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat
stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang
van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in
algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te
doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin
dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.2.2. Grief I stelt geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de
rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene
zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot
vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet
op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan.
2.2.3. Hetgeen onder II is aangevoerd bevat uitsluitend een herhaling van
in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft
beslist. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede
lid, van de Vw 2000. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste
lid van dat artikel. Het aangevoerde kan derhalve niet tot vernietiging van de
aangevallen uitspraak leiden.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak
dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Stete
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door
mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en
mr. E.A. Alkema,