200002895/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Purmerend,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 10 mei 2000 in het geding tussen:
Bij besluit van 11 december 1998 hebben appellanten het verzoek van A (hierna: A) afgewezen om in het kader van het bestemmingsplan handhavend op te treden tegen de coffeeshop die is gevestigd in het pand aan de […] […] […] te C (hierna: de coffeeshop).
Bij besluit van 5 juli 1999 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 mei 2000, verzonden op die datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar (hierna: de beslissing op bezwaar) vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2000, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 30 augustus 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2001 heeft A een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door C.J. Kling en M. Aaij, ambtenaren der gemeente, en A, in persoon, bijgestaan door mr. X. Visscher, advocaat te Purmerend, is verschenen.
2.1. Op 26 januari 1998 heeft de burgemeester van Purmerend op grond van artikel 24 van de Algemene Plaatselijke Verordening Purmerend 1993 (hierna: de APV) een vergunning verleend voor de exploitatie van de coffeeshop onder het stellen van o.a. de voorwaarde dat uitsluitend alcoholvrije dranken en/of voor directe consumptie geschikte etenswaren mogen worden verstrekt. Tegen dit besluit is A niet opgekomen.
2.2. Ter plaatse het perceel waar de coffeeshop is gevestigd geldt het bestemmingsplan "Kaasmarkt e.o. 1975" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "centrumdoeleinden II".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor "eengezinshuizen alsmede winkels, hotels, café's, restaurants, snackbars, banken, kantoren, verzorgende ambachtelijke- en ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp-plan aanwezige garagebedrijven, en voor bovenwoningen met de daarbij behorende bouwwerken".
Ingevolge artikel 12, van de planvoorschriften is het niet toegestaan de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan ter plaatse aangegeven bestemming, nadat deze is verwezenlijkt.
In artikel 1, onder 1, van de planvoorschriften is een definitie gegeven van het begrip "winkel", te weten "een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling een voor detailhandel bruikbare ruimte omvat". Een definitie van "café" ontbreekt.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten aan de beslissing op bezwaar ten onrechte ten grondslag hebben gelegd dat de vestiging en exploitatie van de coffeeshop past binnen de bestemming "centrumdoeleinden II". Daartoe heeft zij - kort samengevat - overwogen dat anders dan appellanten menen, een coffeeshop niet (gedeeltelijk) onder de bestemming café kan worden gebracht, omdat het verstrekken en ter plaatse nuttigen van alcoholische dranken - naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijk kenmerk van een café - blijkens de exploitatievergunning in de coffeeshop is verboden. Voorts kan het afzonderlijk beoordelen van de verkoop van softdrugs als winkelfunctie niet tot de conclusie leiden dat de coffeeshop als geheel als winkel kan worden aangemerkt.
2.4. Appellanten hebben in de eerste plaats betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat A haar recht heeft verwerkt om op te komen tegen de vestiging van de coffeeshop, nu zij niet is opgekomen tegen de bij het besluit van 26 januari 1998 verleende exploitatievergunning voor de coffeeshop. Appellanten stellen zich voorts op het standpunt dat de activiteiten in de coffeeshop passen binnen de in artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen doeleindenomschrijving.
2.5. De burgemeester is ingevolge artikel 24, tweede lid, van de APV gehouden de aanvraag van een exploitatievergunning af te wijzen als de vestiging in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Deze bepaling beoogt kennelijk de toepassing van de APV en de toepassing van het regime van de Woningwet/Wet op de Ruimtelijke Ordening op elkaar af te stemmen. Hierbij is in aanmerking genomen dat het verlenen van een exploitatievergunning, als bedoeld in de APV, geen zin heeft als het geldende bestemmingsplan zich tegen de vestiging van het desbetreffende horecabedrijf verzet. Weliswaar brengt toepassing van artikel 24, tweede lid, met zich dat de burgemeester moet treden in de beoordeling van het geldende bestemmingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van burgemeester en wethouders terzake van de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. In dit verband is van betekenis dat artikel 24, tweede lid, van de APV geen zelfstandige planologische regeling bevat. Deze bepaling roept geen bouw- en/of gebruiksverbod in het leven. Gelet op het voorgaande kan niet staande worden gehouden dat A door niet op te komen tegen de exploitatievergunning haar recht heeft verwerkt om om handhaving van het bestemmingsplan te verzoeken. In zoverre treft het hoger beroep geen doel.
2.6. De Afdeling is van oordeel dat het gebruik van het perceel ten behoeve van de vestiging en exploitatie van de coffeeshop past binnen de bestemming "Centrumdoeleinden II", omdat dit gebruik kan worden begrepen onder de categorieën café en snackbar, welke zijn opgenomen in artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften. De coffeeshop beantwoordt zowel aan een wezenlijk kenmerk van een café alsook van een snackbar. In de coffeeshop worden immers bedrijfsmatig dranken en etenswaren verstrekt ten einde deze ter plaatse te nuttigen en tevens worden er waren verkocht voor gebruik anders dan ter plaatse. Voor het al dan niet voldoen aan de functie café is niet bepalend dat in de coffeeshop uitsluitend alcoholvrije dranken worden verstrekt. De Afdeling vermag voorts niet in te zien dat de activiteiten van de coffeeshop in hun totaliteit onder één van de doeleinden, opgenomen in artikel 5, eerste lid, moeten worden gebracht en dat de doeleinden niet in onderlinge samenhang kunnen worden bezien.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders aan de bestreden beslissing op bezwaar ten onrechte ten grondslag hebben gelegd dat de vestiging en exploitatie van de coffeeshop past binnen de planologische voorschriften.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts doen, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 10 mei 2000, reg.nr. AWB 99/7441;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,