200003458/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 20 juni 2000 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer.
Bij besluit van 11 december 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om toekenning van huursubsidie over de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 1998.
Bij besluit van 11 augustus 1999 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2001 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A. de Keuning, gemachtigde, is verschenen. De Staatssecretaris is - met bericht - niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt onder rekenhuur verstaan de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand verschuldigd is, vermeerderd met een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten als bedoeld in het derde lid onder b.
2.1.1. De op de peildatum verschuldigde huur bedraagt ƒ 575,-- en de servicekosten bedragen ƒ 28,43, totaal ƒ 603,43.
Indien de huurder een deel van de woning heeft verhuurd, wordt de rekenhuur op grond van artikel 5, vierde lid, verminderd met een bedrag dat evenredig is met het gedeelte van de woning dat is onderverhuurd.
2.1.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huursubsidiewet wordt geen huursubsidie toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht hoger is dan ƒ 575,--.
2.2. Appellante heeft niet bestreden dat de rekenhuur in haar geval het bedrag van ƒ 575,-- te boven gaat.
2.2.1. De Staatssecretaris heeft dan ook op juiste gronden afwijzend beslist op het verzoek om toekenning van huursubsidie over de periode van
1 juli 1997 tot 1 juli 1998.
2.2.2. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. Ook ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel sluit de Afdeling aan bij het oordeel van de rechtbank. Zoals de Afdeling eerder naar aanleiding van een beroep op een door de gemeente gedane toezegging heeft overwogen, berust de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om huursubsidie niet bij de gemeente, doch bij de Staatssecretaris (uitspraak van 14 december 1994, inzake no. R01.93.0546, JSV 1995/130). De gemeente heeft louter een adviserende taak. De Staatssecretaris is derhalve niet gebonden aan mogelijk van de zijde van de gemeente gewekte verwachtingen. Dat de gemeente bij de berekening van het destijds aan appellante verstrekte voorschot op de huursubsidie artikel 13 in samenhang met artikel 5 van de Huursubsidiewet niet juist heeft toegepast, kan de Staatssecretaris derhalve niet worden aangerekend.
2.4. Het bezwaar van appellante dat de Staatssecretaris niet binnen een redelijke termijn op de aanvraag om huursubsidie heeft beslist, moet buiten beschouwing blijven, nu appellante dat bezwaar eerst in hoger beroep heeft aangevoerd en niet reeds in beroep bij de rechtbank.
2.5. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd vormt evenmin grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,