ECLI:NL:RVS:2001:AB6610

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100072/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J.R. Bakker
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit van burgemeester en wethouders van Maastricht inzake stallingsverbod fietsen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een verkeersbesluit van de burgemeester en wethouders van Maastricht, dat op 30 maart 1999 is genomen. Dit besluit houdt in dat het verboden is om fietsen en bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of te laten staan in bepaalde gebieden rondom het Centraal Station en de Markt. De appellant, die regelmatig zijn fiets op de stoepen van de zuidzijde van de Markt stalt, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij stelt dat het stallingsverbod pas zinvol is als de gemeente voldoende geschikte stallingsplaatsen creëert. De appellant is van mening dat de geparkeerde auto's de aanblik van het stadhuis meer schaden dan de gestalde fietsen.

De rechtbank te Maastricht heeft in een eerdere uitspraak op 31 oktober 2000 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2000 van de burgemeester en wethouders vernietigd. De rechtbank heeft de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren tegen het oorspronkelijke besluit van 30 maart 1999, omdat zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken zou zijn. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van de Raad van State op 15 juni 2001.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad van State oordeelt dat het belang van de appellant niet zodanig is dat het hem op een bijzondere wijze treft, en dat hij daarom niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de Raad van State is op 11 juli 2001 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Raad
van State
200100072/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Maastricht
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 1999, bekendgemaakt op 7 april 1999, hebben burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: burgemeester en wethouders) op de voet van artikel 2.4.11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van hun gemeente het gedeelte van de oostzijde van de Parallelweg, Stationsplein en Spoorweglaan, gelegen aan de voorzijde van het Centraal Station, alsmede de zuidzijde van de Markt gelegen tussen de Grote Gracht en de Hoenderstraat, aangewezen als gebieden, waar het ter voorkoming van overlast dan wel in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente verboden is op of aan de weg fietsen en/of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te plaatsen of te laten staan.
Bij besluit van 8 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 oktober 2000, waarvan een verbeterde versie op 14 december 2000 aan appellant is toegezonden, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 februari 2000 vernietigd en appellant in zijn bezwaren tegen het besluit van 30 maart 1999 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak van de rechtbank is aangehecht.
Tegen de op 14 december 2000 verzonden uitspraak heeft appellant bij brief van 27 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
Bij brief van 20 maart 2001 heeft appellant een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. L. Bindels, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit van 30 maart 1999. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij frequent zijn fiets stalt op de stoepen van de zuidzijde van de Markt en dat hij een dergelijk stallingsverbod pas zinvol acht indien de gemeente ervoor zorgt dat voldoende geschikte stallingsplaatsen worden ingericht. Naar de mening van appellant schenden niet de gestalde fietsen doch de geparkeerde auto's de fraaie aanblik van het pas gerestaureerde stadhuis.
2.3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de door appellant genoemde jurisprudentie, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 1998, inzake H01.97.0795 (AB 1998/332), met juistheid overwogen dat het belang van appellant bij het besluit van 30 maart 1999 zich niet zodanig van dat van andere weggebruikers onderscheidt dat daarvan gezegd kan worden dat dit een belang is dat duidelijk kenmerkend is voor appellant en hem duidelijk op een bijzondere, hem van de andere in hun belangen getroffenen onderscheidende wijze treft.
Met recht heeft de rechtbank overwogen dat appellant om die reden niet een rechtstreeks persoonlijk belang heeft bij het besluit van 30 maart 1999 en appellant daarom ten aanzien daarvan niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. De Koning
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2001
221-97.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,