ECLI:NL:RVS:2001:AB3050

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001912/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Permanente bewoning van een zomerhuisje en de motiveringseisen voor hoofdverblijf

In deze zaak gaat het om de permanente bewoning van een zomerhuisje in Haaksbergen. De burgemeester en wethouders van Haaksbergen hebben appellanten gelast om de permanente bewoning van hun zomerhuisje te staken, omdat dit in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De appellanten waren ten tijde van het bestreden besluit niet meer ingeschreven op het adres van het zomerhuisje, maar op een ander adres. De Raad van State oordeelt dat de burgemeester en wethouders niet voldoende hebben gemotiveerd dat de appellanten in de periode van 22 januari 1999 tot 1 juni 1999 nog steeds hun hoofdverblijf hadden op het adres van het zomerhuisje. De Raad vernietigt het besluit van de burgemeester en wethouders en draagt hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellanten, met inachtneming van de uitspraak. De Raad oordeelt dat de motiveringseisen niet zijn nageleefd, omdat de enkele aanwezigheid van de appellanten op het adres van het zomerhuisje niet voldoende is om te concluderen dat zij daar hun hoofdverblijf hadden. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de burgemeester en wethouders worden veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

Raad
van State
200001912/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A en A-B, wonend te C,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 maart 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten gelast binnen drie maanden na verzenddatum van dit besluit de permanente bewoning van het zomerhuisje […] X te staken op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5000,- per maand, tot een maximum van ƒ 100.000,-.
Bij besluit van 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 maart 2000, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellanten bij brief van 13 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2001, waar appellant A in persoon, bijgestaan door J.P.E. Baakman, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. drs. L.G. Hartman, mr. W.M. Vrieze en R. ten Donkelaar, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het zomerhuisje is gelegen in het bungalowpark Z.
2.1.1. In het sedert 25 juli 1997 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scholtenhagen-Watermolen" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden".
Ingevolge artikel 4, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming onder andere bestemd voor recreatief verblijf in zomerhuizen.
Ingevolge artikel 1, onder v, wordt onder zomerhuis verstaan een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor een gezin of vergelijkbare groepen van personen, dat/die hun hoofdverblijf elders hebben. Ingevolge artikel 23, onder A, is het verboden gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 23, onder B, mag gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van kracht worden daarvan, worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 4, onder C, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van zomerhuizen ten behoeve van permanente bewoning.
2.1.2. In het tot 25 juli 1997 ter plaatse geldend bestemmingsplan "Stien 'n boer, uitwerkingsplan Zomerhuisjesterrein" ( hierna: bestemmingsplan "Stien 'n boer") heeft het perceel de bestemming "zomerhuisje".
Ingevolge artikel 1, onder n, bij dit plan behorende voorschriften wordt onder zomerhuisje verstaan een gebouw bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend in het zomerseizoen, te worden bewoond.
Ingevolge artikel 11, onder a, is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
2.1.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat zowel uit de planvoorschriften bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scholtenhagen-Watermolen" als uit de planvoorschriften bij het daaraan voorafgaande bestemmingsplan "Stien 'n boer" moet worden afgeleid dat het zomerhuis mag worden gebruikt door een of meer personen die zijn of hun hoofdverblijf elders heeft of hebben en dat permanente bewoning ervan is verboden. Met de rechtbank moet voorts worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de van de bouwverordening van de gemeente Haaksbergen deel uitmakende verordening op de seizoenwoonverblijven op grond van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet buiten toepassing dient te blijven aangezien de bestemmingsplannen terzake een uitputtende regeling bevatten.
Appellanten hebben in dit verband nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2000 inzake 199903019, gepubliceerd in onder meer AB 2000, 399. In die zaak ging het om een aanvraag om een bouwvergunning die burgemeester en wethouders hadden getoetst aan de verordening op de seizoenwoonverblijven. Zoals hiervoor is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders in het onderhavige geval deze verordening terecht niet mede ten grondslag gelegd aan de beslissing op bezwaar. Bedoelde uitspraak is dan ook voor de beoordeling van dit geschil niet relevant.
2.2. Vast staat dat appellanten op de datum van het besluit in primo (12 januari 1999) in de gemeentelijke basisadministratie stonden ingeschreven op het adres […] X.
2.3. Burgemeester en wethouders stelden zich bij het nemen van het besluit in primo op het standpunt dat die inschrijving samen met enkele andere omstandigheden het vermoeden rechtvaardigde dat appellanten ten tijde van het nemen van het besluit in primo op dat adres hun hoofdverblijf hadden. De Afdeling acht dat standpunt niet in strijd met het recht.
2.4. Burgemeester en wethouders hebben bij het besluit in primo geoordeeld dat appellanten er niet in waren geslaagd dat vermoeden te ontzenuwen en dat het er derhalve voor gehouden moest worden dat appellanten ten tijde van het besluit in primo in strijd met het bestemmingsplan hun hoofdverblijf hadden op het adres […] X. De Afdeling acht dat oordeel rechtens niet onjuist.
2.5. In zoverre hebben burgemeester en wethouders bij de bestreden beslissing het bezwaar van appellanten terecht ongegrond verklaard. Ook de rechtbank is tot die conclusie gekomen.
2.6. Vast staat echter ook dat appellanten ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing op bezwaar (1 juni 1999) in de gemeentelijke basisadministratie niet meer stonden ingeschreven op het adres […] X, maar, en wel sinds 22 januari 1999, op het adres […] Y. Bij het beantwoorden van de vraag of de bij het besluit in primo geconstateerde overtreding nog voortduurde in de periode van 22 januari 1999 tot 1 juni 1999 was er derhalve geen grondslag meer voor het hierboven bedoelde vermoeden.
2.7. Bij die stand van zaken was het aan burgemeester en wethouders om bij de bestreden beslissing op bezwaar met vermelding van concrete feiten en omstandigheden deugdelijk te motiveren dat de overtreding in de periode van 22 januari 1999 tot 1 juni 1999 nog voortduurde in die zin dat appellanten in die periode nog steeds hun hoofdverblijf hadden op het adres […] X.
2.8. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de bestreden beslissing niet aan die motiveringseis. Noch het feit dat de woning aan de […] Y tevens wordt bewoond door de ouders van appellanten, noch het feit dat een der appellanten door een controlerende ambtenaar enige malen gitaarspelend in de woning aan de […] X is aangetroffen, noch het feit dat die ambtenaar een kat uit die woning heeft zien komen, noch de indruk van die ambtenaar dat die woning permanent werd bewoond, kunnen op zichzelf of in hun onderling verband de conclusie dragen dat appellanten in de periode van 22 januari 1999 tot 1 juni 1999 nog steeds hun hoofdverblijf in die woning hadden.
2.9. In zoverre hebben burgemeester en wethouders het bezwaar van appellanten ten onrechte ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit miskend, weshalve de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.
2.10. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de bestreden beslissing op bezwaar van 1 juni 1999 vernietigen. Burgemeester en wethouders zullen opnieuw op het bezwaar moeten beslissen met inachtneming van het bovenstaande. Zij zullen derhalve ofwel hun oordeel dat appellanten in de periode van 22 januari 1999 tot 1 juni 1999 nog steeds hun hoofdverblijf hadden in de woning aan de […] X alsnog deugdelijk moeten motiveren, ofwel de beslissing in primo van 12 januari 1999 moeten herroepen met ingang van 22 januari 1999.
2.11. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 maart 2000, reg. nr. 99/598 GEMWT H1 A;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Haaksbergen van 1 juni 1999;
V. draagt burgemeester en wethouders op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 2919,--, waarvan een gedeelte groot ƒ 2840,-- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haaksbergen te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Haaksbergen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (f 210,-- onderscheidenlijk f 340,--) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2001
17-71.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,