200001296/1.
Datum uitspraak: 6 maart 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Hertogenbosch van 17 januari 2000 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch.
Bij besluit van 3 januari 1998 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) een verzoek van appellante om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 1999 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 10 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 januari 2000, verzonden op 31 januari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 maart 2000, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2000 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2001, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, gemachtigde, is verschenen. Appellante is - met bericht - niet ter zitting verschenen.
Na afloop van het vooronderzoek is nog een stuk ontvangen van appellante. Dit is aan de andere partij toegezonden.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de raad en niet het bureau, zoals artikel 28 van de Wrb voorschrijft, de gevraagde toevoeging heeft geweigerd, zodat het primaire besluit van 14 augustus 1998 onbevoegdelijk is genomen. Hoewel uit de primaire beslissing niet ondubbelzinnig blijkt dat deze door het bureau is genomen, is de Afdeling mede op basis van de overige stukken van oordeel dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de beslissing niet van het bureau afkomstig zou zijn.
2.2. Op 17 oktober 1997 is door het bureau aan appellante een toevoeging met nummer IBB1 879 verstrekt voor rechtsbijstand ter zake van het indienen van hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch tegen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Breda van 3 oktober 1997, waarbij een omgangsregeling tussen de ex-echtgenoot van appellante en haar kinderen werd vastgesteld. Vervolgens is namens appellante een toevoeging gevraagd ter zake van het voeren van verweer tegen een door de ex?echtgenoot van appellante ingediend hoger beroep tegen vorenbedoelde beschikking van 3 oktober 1997. In geschil is de handhaving van de afwijzing van deze aanvraag door de raad.
2.3. Ingevolge artikel 28, eerste lid aanhef en onder c, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.4. Zoals de Afdeling heeft beslist in haar uitspraak van 15 oktober 1999, H01.99.0159 t/m H01.99.0163 (AB 2000/2) volgt – voor zover hier van belang - uit deze artikelen van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures.
2.5. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval sprake is van één rechtsbelang ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, nu beide toevoegingsaanvragen betrekking hebben op de omgangsregeling tussen de ex-echtgenoot van appellante en hun beider kinderen. Nu voorts beide beroepen zijn gericht tegen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Breda van 3 oktober 1997 en door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch gezamenlijk zijn behandeld, moet het er voor de toepassing van de artikelen 28 en 32 Wrb in dit geval voor worden gehouden dat evenzeer sprake is van één procedure. Dat de beroepen elk onder een afzonderlijk zaaknummer ter griffie van het gerechtshof zijn ingeschreven, vermag aan het voorgaande niet af te doen.
2.6. De rechtbank heeft mitsdien met juistheid geoordeeld dat de raad de weigering om op grond van artikel 28, eerste lid aanhef en onder c, van de MIJ een tweede toevoeging te verstrekken kon handhaven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C.R. Schut, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Schut
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,