ECLI:NL:RVS:2001:AB2285

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001480/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit burgemeester en wethouders inzake bouwvergunning en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Radio Delta B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 februari 2001, waarin het beroep van appellante tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Apeldoorn om schadevergoeding toe te kennen, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de burgemeester en wethouders in het kader van vooroverleg over de bouwvergunning niet als besluiten kunnen worden aangemerkt waartegen beroep kan worden ingesteld. De Raad van State bevestigt dit oordeel en stelt dat de bestuursrechter alleen bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek om schadevergoeding als er ook beroep openstaat tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid. Aangezien er geen beroep mogelijk was tegen de weigering van de bouwvergunning, kon er ook geen beroep worden ingesteld tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk was en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Raad
van State
200001480/1.
Datum uitspraak: 1 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Radio Delta B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 15 februari 2000 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 1997 hebben burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: burgemeester en wethouders) een aanvraag van appellante om bouwvergunning voor het oprichten van vier vakwerkantennemasten met bijbehorende antennekoppelhuisjes, alsmede het aanbrengen van een lange golfzender in zendergebouw A, op het perceel Radioweg 1 te Kootwijk afgewezen. Bij besluit van 14 juli 1997 hebben zij de vergunning voor een aangepast bouwplan geweigerd. Tegen beide besluiten heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 januari 1998 heeft zij de gemeente Apeldoorn en burgemeester en wethouders voorts aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij als gevolg van onrechtmatig handelen van burgemeester en wethouders heeft geleden en nog zal lijden. Bij brief van 8 januari 1999 heeft appellante burgemeester en wethouders verzocht om bij de met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 1998 in zaak no. H01.098.0522 alsnog te nemen beslissing op bezwaar tevens een beslissing te nemen omtrent de door haar geleden en te lijden schade.
Bij besluit van 2 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren van appellante tegen de weigering bouwvergunning te verlenen gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Dit besluit en het advies van de commissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[redactie: ELROnummer url('AB5110',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=18668)
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 april 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. Vijlbrief-van der Schaft, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit het onderzoek ter zitting in eerste aanleg is gebleken dat appellante met haar verzoek van 8 januari 1999 heeft beoogd een schadebesluit uit te lokken ter zake van zowel geleden en nog te lijden schade als gevolg van in het kader van het vooroverleg door burgemeester en wethouders gedane mededelingen, als ter zake van schade als gevolg van genomen en alsnog te nemen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tevens is gebleken dat appellante er voor heeft gekozen de weg van artikel 8:73 Awb niet te volgen.
2.2. Appellante kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders het gemaakte bezwaar, voor zover dat zag op de weigering schadevergoeding toe te kennen wegens het gestelde door burgemeester en wethouders gewekt vertrouwen dat een bouwvergunning zou worden verleend, op goede gronden niet-ontvankelijk hebben verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie is de bestuursrechter slechts bevoegd tot kennisneming van het beroep tegen een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Indien tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen een beslissing op een verzoek om vergoeding van schade die beweerdelijk daardoor is veroorzaakt.
Daargelaten of burgemeester en wethouders vertrouwen hebben gewekt dat een bouwvergunning zou worden verleend, zijn de mededelingen van burgemeester en wethouders waarop appellante haar verzoek baseert, geen besluiten waartegen bij de bestuursrechter beroep kan worden ingesteld. De bestuursrechter is derhalve evenmin bevoegd te oordelen over een beslissing op een verzoek om schadevergoeding wegens zulk gewekt vertrouwen, zodat daartegen geen bezwaar kon worden gemaakt. Het oordeel van de rechtbank is juist.
2.3. Appellante kan zich evenmin verenigen met het oordeel van de rechtbank dat zij vanwege haar eigen proceshouding burgemeester en wethouders in beroep niet kan tegenwerpen dat zij de beslissing op bezwaar niet hebben aangehouden, totdat op haar verzoek om bouwvergunning onherroepelijk was beslist.
2.4. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat appellante burgemeester en wethouders in haar bezwaarschrift van 12 april 1999 heeft verzocht om het bezwaarschrift in behandeling te nemen en heeft aangeboden nog gegevens te verschaffen, opdat burgemeester en wethouders een inhoudelijke beslissing op haar verzoek konden nemen. Uit het verslag van de hoorzitting kan voorts niet worden afgeleid dat appellante kenbaar heeft gemaakt dat zij de beslissing op bezwaar afhankelijk heeft willen maken van een onherroepelijke beslissing in de procedure tegen de geweigerde bouwvergunning. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellante zelf de keuze heeft gemaakt reeds in een vroeg stadium een verzoek om schadevergoeding in te dienen en dat zij onder deze omstandigheden burgemeester en wethouders niet in beroep kan tegenwerpen dat zij de beslissing op het door haar gemaakte bezwaar niet hebben aangehouden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2001
110-251.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,