200001740/1.
Datum uitspraak: 10 april 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 29 februari 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Leiden.
Bij besluit van 14 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van kunststof kozijnen in de voorgevel van de woning [adres] te [woonplaats] ter vervanging van de voorheen aanwezige houten kozijnen.
Bij besluit van 21 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de Beroep- en bezwaarschriften van de gemeente Leiden van 13 augustus 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 februari 2000, verzonden op 1 maart 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Drenth, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. LS. van der Spek en R.F.M. Bakker, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt primair dat de rechtbank heeft miskend dat de verrichte veranderingen van niet-ingrijpende aard zijn, omdat er sprake is van gewoon onderhoud waarvoor geen bouwvergunning is vereist. Dit betoog faalt. De in artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet gebezigde term "van niet-ingrijpende aard" dient niet alleen in bouwkundige maar ook in stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting en met name gelet op de overgelegde foto's, stelt de Afdeling vast dat de kunststof kozijnen een andere detaillering en een andere indeling hebben dan de voorheen aanwezige kozijnen. De Afdeling is van oordeel dat de gevel van het pand als gevolg van de materiaalkeuze en detaillering van de kozijnen een ander aanzien heeft gekregen, dat vatbaar is voor een andere esthetische waardering. Daarbij is mede van belang dat alle 16 raamkozijnen aan de voor- en zijgevel van de woning zijn vervangen. Voorts is relevant dat de woning is gelegen in de historische binnenstad van [woonplaats], die is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Op grond van het vorenstaande concludeert de Afdeling dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de aangebrachte kozijnen niet als een verandering van niet-ingrijpende aard kunnen worden aangemerkt en dat dientengevolge een bouwvergunning is vereist. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de kenbaarheid van het door burgemeester en wethouders gevoerde beleid is - wat hiervan ook zij - in dit verband niet relevant.
2.2. Appellant betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte doorslaggevende betekenis hebben toegekend aan het welstandsadvies. Dit betoog slaagt evenmin.
Hoewel burgemeester en wethouders niet aan het welstandsadvies gebonden zijn en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hen berust, mogen zij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat burgemeester en wethouders mochten afgaan op een advies dat is uitgebracht door de welstandscommissie. Appellant heeft geen tegenadvies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Ook overigens heeft appellant geen argumenten aangedragen die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid op het advies van de welstandscommissie mochten afgaan. De door appellant aangevoerde bijzondere omstandigheden vallen, gelet op het karakter van de welstandstoets, buiten de reikwijdte van deze toetsing. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid tot hun oordeel terzake van de welstand van het bouwwerk hebben kunnen komen.
2.3. Gelet op het dwingende karakter van artikel 44 van de Woningwet konden burgemeester en wethouders derhalve tot geen andere beslissing komen dan tot weigering van de bouwvergunning.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,