ECLI:NL:RVS:2001:AB1224
Raad van State
- Hoger beroep
- P. van Dijk
- H. Bekker
- F.P. Zwart
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de evenredigheid van de intrekking van een vergunning voor een vaste plaats op de markt in verband met wangedrag
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de evenredigheid van een maatregel die is opgelegd door het Dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. De maatregel betreft de tijdelijke intrekking van de vergunning voor een vaste plaats op de markt voor de duur van één week, als gevolg van wangedrag van de vergunninghouder, aangeduid als A. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze maatregel niet als evenredig kon worden aangemerkt, omdat A al een taakstraf had gekregen van de strafrechter. Appellant, het Dagelijks bestuur, was het niet eens met dit oordeel en heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de beoordeling van de evenredigheid van de maatregel zelfstandig dient plaats te vinden, los van de opgelegde taakstraf. De enkele omstandigheid dat A een taakstraf heeft gekregen, betekent niet dat de intrekking van de vergunning niet gerechtvaardigd is. De Afdeling stelt vast dat de maatregel in redelijke verhouding staat tot het wangedrag van A, waarbij ook wordt meegewogen dat appellant verantwoordelijk is voor het handhaven van de rust en orde op de markt.
De Afdeling vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van A ongegrond. De beslissing van het Dagelijks bestuur om de vergunning voor een week in te trekken wordt daarmee bevestigd. De Afdeling benadrukt dat de maatregel economisch gezien minder ingrijpend is dan de rechtbank had aangenomen, aangezien de winkel achter de marktkraam open kon blijven. De Afdeling concludeert dat het geven van slechts een waarschuwing niet in verhouding staat tot de ernst van het wangedrag.