ECLI:NL:RVS:2001:AB1097

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199903087/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • R.W.L. Loeb
  • F.P. Zwart
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning voor het onder zich hebben van dode beschermde vogels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 november 1999. Appellant had een vergunning aangevraagd op basis van artikel 15 van de Vogelwet 1936 voor het onder zich hebben, vervoeren, afleveren, ten vervoer aanbieden, tentoonstellen of binnen of buiten Nederland brengen van dode beschermde vogels. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij had deze vergunning geweigerd, met als argument dat de verplaatsing van de activiteiten van de provincie Flevoland naar Gelderland een nieuwe vergunning vereiste. De Minister voerde aan dat zijn beleid gericht was op het beperken van het aantal vergunninghouders in Gelderland tot maximaal negen.

De rechtbank te Zwolle had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de beslissing van de Minister ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat aan de eerder verleende vergunning geen territoriale beperking was verbonden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Minister gehandhaafd werd. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellant en diende het betaalde griffierecht vergoed te worden.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2001. De betrokken rechters waren P. van Dijk, R.W.L. Loeb en F.P. Zwart, met J.H.C.A. Muller als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad
van State
199903087/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 november 2999 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) geweigerd aan appellant krachtens artikel 15 van de Vogelwet 1936 een vergunning te verlenen.
Bij besluit van 17 mei 1999 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 1999, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 januari 2000 heeft de Minister van antwoord gediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant van repliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, en de Minister, vertegenwoordigd door mr A. Hofstede-Bron en J.A.M. van Spaandonk, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15 van de Vogelwet 1936, zoals deze wet luidde ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar (hierna: de Vogelwet), kan vergunning worden verleend tot het onder zich hebben, vervoeren, afleveren, ten vervoer aanbieden, tentoonstellen of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dode beschermde vogels.
2.2. Blijkens de beslissing op het bezwaarschrift heeft de Minister zich op het standpunt gesteld dat aan appellant weliswaar op 26 juni 1995 vergunning krachtens artikel 15 van de Vogelwet is verleend, maar dat de verplaatsing van zijn activiteiten van de provincie Flevoland naar de provincie Gelderland het vragen van een nieuwe vergunning vereist. Omdat het verlenen van een vergunning niet strookt met het door hem gevoerde beleid, dat erop is gericht het aantal vergunninghouders in de provincie Gelderland beperkt te houden tot maximaal 9, heeft de Minister het verzoek van appellant afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. Appellant heeft, ten betoge dat de beslissing op het bezwaarschrift geen stand kan houden, onder meer gesteld dat een nieuwe vergunning niet vereist is, nu aan de hem op 26 juni 1995 verleende vergunning geen territoriale beperking is verbonden. De rechtbank heeft appellant in dit betoog niet gevolgd, overwegende dat appellant wist van een zodanige beperking, althans daarvan kon weten.
2.4. Dat is niet juist. De appellant verleende vergunning heft voor hem het in artikel 7 van de Vogelwet neergelegde verbod op tot het onder zich hebben, vervoeren, afleveren, ten vervoer aanbieden, tentoonstellen of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dode beschermde vogels. De opheffing van dat verbod is niet beperkt tot enig deel van Nederland. Dat de Minister een beleid voert om per provincie slechts een beperkt aantal vergunningen te verlenen, kan daaraan niet afdoen.
Indien de Minister het gewenst acht dat aan een vergunning een territoriale beperking wordt verbonden, kan dit alleen door het stellen van een vergunningvoorschrift van die strekking.
Uit het voorgaande volgt dat de beslissing op het bezwaarschrift ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft dat miskend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en de beslissing op het bezwaarschrift vernietigen. Nu voor het in de aanvraag omschreven doel geen nieuwe vergunning is vereist, kan de Minister echter tot geen andere beslissing komen dan tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag.
De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit dienen dan ook in stand te blijven.
2.7. Er zijn termen voor na te melden proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 november 1999;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 17 mei 1999, kenmerk B99/045;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 3.195,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van f 565,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2001
45-242.
Verzonden: 8 februari 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,