ECLI:NL:RVS:2001:AB0364

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003120/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J. Boukema
  • F.P. Zwart
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.U. Kallan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de Raad voor rechtsbijstand inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor rechtsbijstand te Den Haag tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 11 mei 2000. De zaak betreft de vergoeding voor rechtsbijstand die is verleend door mr. [aanvrager]. Het Bureau Rechtsbijstandsvoorziening te Den Haag had op 28 januari 1999 de vergoeding vastgesteld op f 831,31, zijnde 50% van het basisbedrag. Dit besluit werd door de Raad voor rechtsbijstand ongegrond verklaard, waarna de rechtbank op 11 mei 2000 het beroep gegrond verklaarde en de bestreden beslissing vernietigde. De Raad voor rechtsbijstand ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 december 2000 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het Bureau ten onrechte artikel 14, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 had toegepast. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeerde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2001. De betrokken rechters waren P.J. Boukema als voorzitter, en F.P. Zwart en M.G.J. Parkins-de Vin als leden, met A.U. Kallan als ambtenaar van Staat.

Uitspraak

Raad
van State
200003120/1
Datum uitspraak: 29 januari 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad voor rechtsbijstand te Den Haag, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 11 mei 2000 in het geding tussen:
mr [aanvrager], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 1999 heeft het Bureau Rechtsbijstandsvoorziening te Den Haag (hierna: het Bureau) de vergoeding voor de door mr [aanvrager] (hierna:[aanvrager]) verleende rechtsbijstand vastgesteld op f 831,31 zijnde 50% van het basisbedrag.
Bij besluit van 8 juli 1999 heeft appellant het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van bezwaar en beroep van 2 juli 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2000, verzonden op 19 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op beroep vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van het hiervoor overwogene. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van. 26 juli 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 september 2000 heeft [aanvrager] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2000, waar [aanvrager] is verschenen. Appellant is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bij de rechtbank ingestelde beroep gericht tegen de geweigerde uitkering krachtens de Ziektewet - ten behoeve waarvan een toevoeging is verleend- is niet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht-afgedaan. Dit beroep is na het voeren van verweer ingetrokken. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat het Bureau - en in administratief beroep appellant - artikel 14, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 hier ten onrechte heeft toegepast. De omstandigheid dat het naar aanleiding van de intrekking van het beroep gedane verzoek om proceskostenveroordeling met overeenkomstige toepassing van artikel 8:54, eerste lid aanhef en onder d, voornoemd, vereenvoudigd is afgedaan, maakt dat niet anders.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2001
15. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,