199902328/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Haelen, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 12 augustus 1999 in het geding tussen:
[bezwaarde], wonende te [woonplaats]
Bij besluit van 4 september 1997 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) M.H. Damen (hierna: Damen) onder oplegging van een dwangsom gelast het door hem aangebrachte hekwerk, het aan de zijgevel van de woning [adres] aangebrachte bordje 'eigen erf' en eventuele andere kenteken of obstakels die de openbaarheid van het op zijn erf gelegen zogeheten [pad] belemmeren te verwijderen.
Bij besluit van 1 december 1997 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door Damen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 1998, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [bezwaarde] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en zelf in de zaak voorziend het bezwaar van [bezwaarde] alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 1999, H01.98.1 513, heeft de Afdeling het hoger beroep van [bezwaarde] tegen deze uitspraak gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Bij uitspraak van 12 augustus 1999, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het beroep van [bezwaarde] opnieuw gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 21 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 december 1999 heeft [bezwaarde] een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2000, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.H.P. van Hoesel- Lucassen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord [bezwaarde], in persoon en bijgestaan door mr J.R.G. Smulders, advocaat te Roermond.
2.1. Vast staat dat het geschil betrekking heeft op een strook grond die deel uitmaakt van het erf van [bezwaarde] en die is gelegen tussen enerzijds het als openbare weg aan te merken [pad] en anderzijds de [straat] (hierna: de doorgang).
2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wegenwet is een weg openbaar, wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaar vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.
2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de doorgang moet worden aangemerkt als een openbare weg in de zin van de Wegenwet, omdat deze gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.
2.3.1. Dit betoog treft geen doel. De stukken en het verhandelde ter zitting bieden naar het oordeel van de Afdeling geen grond om de doorgang aan te merken als openbare weg in de zin van de Wegenwet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat [bezwaarde] - dan wel zijn rechtsvoorganger - in de periode van dertig achtereenvolgende jaren vóór het aanbrengen van de gewraakte objecten de doorgang voor een ieder toegankelijk heeft doen zijn. Dat [bezwaarde] toestond dat hem bekende buurtbewoners vrijelijk van de doorgang gebruik maakten, brengt op zich niet mee dat dat voor een ieder gold. De verklaringen van buurtbewoners waarop burgemeester en wethouders zich beroepen acht de Afdeling niet zodanig gedetailleerd dat burgemeester en wethouders daarop de conclusie konden baseren dat de doorgang een openbaar pad betreft.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt burgemeester en wethouders in de door [bezwaarde] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Haelen te worden betaald aan [bezwaarde].
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.J.R. Bakker en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,