ECLI:NL:RVS:2000:AB0013

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200001893/P01
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van indienen van beroepschrift en herstel van verzuim in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om de tijdigheid van het indienen van een beroepschrift en de mogelijkheid tot herstel van verzuim in het bestuursrecht. De Raad van State heeft op 23 november 2000 uitspraak gedaan in het verzet van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De opposant had eerder een hoger beroep ingesteld dat niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij verzuimde zijn beroepschrift tijdig te motiveren. De opposant werd op 18 april 2000 gewezen op dit verzuim en kreeg de gelegenheid om dit voor 16 mei 2000 te herstellen. Echter, hij maakte geen gebruik van deze mogelijkheid en diende pas op 17 mei 2000 een verzoek om uitstel in, wat buiten de gestelde termijn viel. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de indiening van een geschrift bij de PTT als tijdstip van indiening geldt, maar in dit geval ontbrak bewijs van tijdige terpostbezorging. Hierdoor werd de datum van ontvangst bij de Raad van State als datum van indiening gehanteerd. De Afdeling concludeerde dat de opposant niet-ontvankelijk was, omdat hij niet tijdig had gereageerd op het verzuim en geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om van de vaste gedragslijn af te wijken. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd in naam der Koningin gedaan.

Uitspraak

Raad
van State
200001893/P01
Datum uitspraak: 23 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet van:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, (opposant).
1 . Procesverloop
Bij uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2000, verzonden op 31 mei 2000, gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het hoger beroep van opposant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 3 maart 2000, reg.no. AWB 981774, in verband met het niet tijdig overleggen van de motivering niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen de uitspraak van 29 mei 2000 heeft opposant bij telefaxbericht van 14 juni 2000, verzet op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb gedaan bij de Afdeling. Deze brief is aangehecht.
Overeenkomstig zijn verzoek is opposant, vertegenwoordigd door mr R. Ahraoui, ambtenaar ten departemente, ter zitting op 12 oktober 2000 gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaar-of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb dient een beroepschrift de gronden van het hoger beroep te bevatten.
Artikel 6:6 van de Awb geeft de appellant die verzuimde zijn hoger beroep te motiveren de mogelijkheid dit binnen een te stellen termijn te herstellen.
2.2. De Afdeling overweegt dat opposant in het hoger-beroepschrift de gronden waarop het rust niet heeft vermeld. Bij aangetekende brief van 18 april 2000 is oppossant op dat verzuim gewezen. Daarbij is opposant tot en met 16 mei 2000 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen.
Hierbij is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, opposant er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Van de gelegenheid tot herstel van het verzuim binnen de gestelde termijn heeft opposant geen gebruik gemaakt.
Bij een op 17 mei 2000 bij de Raad van State ingekomen brief van 16 mei 2000 - derhalve buiten de gestelde termijn - is alsnog uitstel gevraagd voor het indienen van de nadere motivering.
2.3. Opposant heeft in verzet aangevoerd dat hij bij brief van 18 april 2000 in de gelegenheid is gesteld om tot en met 16 mei 2000 zijn beroepschrift te motiveren. Dit houdt naar zijn mening in dat de nadere motivering dan wel een verzoek om uitstel uiterlijk 16 mei 2000 aan de Afdeling diende te worden toegezonden overeenkomstig de zogenoemde verzendtheorie.
2.4. De Afdeling overweegt dienaangaande dat de vraag of van de geboden gelegenheid tot herstel van het geconstateerde verzuim tijdig gebruik is gemaakt dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen in artikel 6:9 van de Awb is bepaald.
2.5. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 22 februari 2000, nr. H01.99.0601, gepubliceerd in JB 2000 no 95, heeft overwogen, aanvaardt zij het tijdstip van toevertrouwen van een geschrift aan de PTT als tijdstip van indiening en gaat daarbij uit van de datum van het door de PTT aangebrachte datumstempel. Op de enveloppe - waarin het verzoek om uitstel is verzonden - staat geen door de PTT aangebrachte datumstempel, maar de voorgedrukte aanduiding: Port betaald. Derhalve is er geen bewijs ten aanzien van het tijdstip van terpostbezorging. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is dan ook niet van toepassing, zodat in het onderhavige geval als datum van indiening van dit verzoek de datum van ontvangst bij de Raad van State wordt aangehouden.
Het is voorts vaste gedragslijn van de Afdeling dat de indiener van het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard indien een verzuim tot motivering niet tijdig wordt hersteld noch tijdig om uitstel van herstel is verzocht.Door opposant zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de Afdeling aanleiding geven in dit geval van die gedragslijn af te wijken.
2.6. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.7. Het verzet is mitsdien ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, mr. J.H.B. van der Meer en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november, 2000
71.
Verzonden: 24 november 2000
2099
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,