ECLI:NL:RVS:2000:AA9472

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200002873/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J.R. Bakker
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunning voor zendmast en dwangsommen bij illegale bouw

In deze zaak gaat het om de handhaving van een bouwvergunning voor een zendmast en de vraag of burgemeester en wethouders van Born (B&W) terecht handhavend hebben opgetreden tegen een illegaal gebouwde antennemast. De appellant, C, had in 1989 een bouwvergunning verkregen voor het oprichten van een zendmast op een specifiek perceel. Echter, C heeft een antennemast opgericht op een andere locatie zonder de benodigde vergunning. B&W hebben daarop een dwangsom opgelegd voor het verwijderen van deze illegale antennemast. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat B&W niet handhavend mochten optreden, maar de Raad van State heeft deze uitspraak vernietigd.

De Raad van State oordeelt dat de omstandigheid dat de bouwvergunning uit 1989 rechtskracht heeft behouden, niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die B&W zou moeten nopen om af te zien van handhaving. De Raad stelt vast dat legalisatie van de huidige situatie niet mogelijk is en dat C bewust in afwijking van de vergunning heeft gebouwd. De kosten die C zou maken bij het afbreken van de antennemast zijn ook niet voldoende om van handhaving af te zien. De Raad van State concludeert dat B&W de last onder dwangsom terecht hebben gehandhaafd en dat de rechtbank ten onrechte het besluit heeft vernietigd.

De uitspraak van de Raad van State houdt in dat het hoger beroep van C gegrond is, de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep van C tegen het besluit van B&W ongegrond wordt verklaard. Tevens wordt het besluit van B&W van 13 november 2000 vernietigd, en wordt het griffierecht aan C terugbetaald.

Uitspraak

Raad
van State
200002873/1.
Datum uitspraak: 21 december 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 3 mei 2000 in het geding tussen:
C, wonend te B
en
burgemeester en wethouders van Born.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Born (hierna: burgemeester en wethouders) C (hierna: C) onder oplegging van een dwangsom van f 500,00 per dag, met een maximum van f 10.000,00, gelast de antennemast op het perceel […] 76 te B (hierna: het perceel) vóór 1 april 1999 af te breken en te verwijderen.
Bij besluit van 5 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door C gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 1999, onder het opnemen van een verbeterde motivering, gehandhaafd. Dit besluit en het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 3 mei 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door C ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij telefaxbericht van 14 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 18 augustus 2000 heeft C een memorie ingediend.
Bij besluit van 13 november 2000 hebben burgemeester en wethouders, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C. van Heugten, advocaat te Sittard, is verschenen. Burgemeester en wethouders zijn met bericht niet verschenen. Voorts is daar gehoord C, bijgestaan door mr. A.F.J.M. Mulders, advocaat te Echt.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van C dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, is onjuist.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
De aangevallen uitspraak is verzonden op 3 mei 2000. Gelet hierop liep de termijn voor het instellen van hoger beroep van 4 mei 2000 tot en met 14 juni 2000. Het hoger beroepschrift is bij de Raad van State per telefaxbericht op 14 juni 2000 en derhalve binnen de termijn ingekomen.
2.2. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
2.3. Vaststaat dat de op het perceel aanwezige antennemast zonder bouwvergunning is opgericht en dat burgemeester en wethouders bevoegd waren tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie.
Het staat vast dat legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort.
2.5. Vervolgens doet zich de vraag voor of sprake is van bijzondere omstandigheden anderszins die burgemeester en wethouders ertoe hadden moeten nopen af te zien van handhavend optreden.
2.5.1. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.
Burgemeester en wethouders hebben in 1989 aan C een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een zendmast op het perceel. C heeft op een andere locatie dan was vergund, een afwijkende zendmast opgericht. Bij besluit van 13 januari 1992 hebben burgemeester en wethouders voor deze wijzigingen vergunning verleend. Deze vergunning is bij besluit van 4 april 1996 alsnog geweigerd. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling van 8 september 1998, H01.98.0038, onherroepelijk geworden.
Het moet ervoor worden gehouden dat het besluit van 13 januari 1992 is genomen naar aanleiding van een aanvraag van C om een bouwvergunning te verlenen voor de gewijzigde zendmast. De in 1989 verleende bouwvergunning is bij laatstgenoemd besluit niet ingetrokken, ook anderszins is niet gebleken dat die bouwvergunning is ingetrokken. Dit betekent dat C ook thans nog beschikt over de in 1989 verleende bouwvergunning. De rechtbank is, wat er zij van de door haar gebezigde gronden, tot de juiste conclusie gekomen dat de bouwvergunning die burgemeester en wethouders in 1989 aan C hebben verleend, rechtskracht heeft behouden.
Dit laatste kan echter, anders dan de rechtbank kennelijk heeft verondersteld, niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die burgemeester en wethouders ertoe had moeten nopen af te zien van handhavend optreden.
De omstandigheid dat het afbreken van de huidige antennemast voor C kosten met zich brengt, zoals de rechtbank heeft overwogen, kan evenmin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan burgemeester en wethouders hadden moeten afzien van handhaving. C heeft willens en wetens in afwijking van de in 1989 verleende vergunning gebouwd. Daarmee heeft hij een risico genomen, dat voor zijn rekening dient te blijven.
De omstandigheid dat de in 1989 vergunde antennemast evenals de huidige antennemast voor appellant hinder oplevert, kan, wat daar verder ook van zij, ook niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die burgemeester en wethouders ertoe had moeten nopen af te zien van handhaving.
Evenmin geldt als een bijzondere omstandigheid dat burgemeester en wethouders nog niet eerder tegen de huidige antennemast zijn opgetreden. In het licht van de naar aanleiding van het besluit van 13 januari 1992 gevoerde procedures, kan niet met vrucht worden gesteld dat C erop mocht vertrouwen dat niet tegen de antennemast zou worden opgetreden.
2.5.2. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat burgemeester en wethouders de last onder dwangsom bij het bestreden besluit terecht hebben gehandhaafd. Dit betekent dat de rechtbank dit besluit ten onrechte heeft vernietigd.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van C tegen het besluit van 5 juli 1999 alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat, naar thans blijkt, burgemeester en wethouders geen nieuwe beslissing op bezwaar konden nemen. Het besluit van 13 november 2000 dient te worden vernietigd.
2.9. Omdat de beslissing op bezwaar niet onrechtmatig is bevonden, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
2.10. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt voorts met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 3 mei 2000, 99/1063 GEMWT Z DAL;
III. verklaart het door C bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Borne van 13 november 2000;
V. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 340,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hitten en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2000
58-251.
Verzonden: 21 december 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,