200002224/1.
Datum uitspraak: 14 december 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Algemeen Bestuur van het Recreatieschap Achterhoek-Liemers,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 21 maart 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Zevenaar
Bij besluit van 29 maart 1999 heeft appellant de door de gemeente Zevenaar in verband met haar uittreding uit de Gemeenschappelijke Regeling Recreatieschap Achterhoek-Liemers te betalen uittredingssom vastgesteld op f 1.775.000,-
Bij besluit van 27 september 1999 heeft appellant het daartegen door burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: burgemeester en wethouders) gemaakte bezwaar niet-ontvankeiijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 maart 2000, verzonden op 30 maart 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door burgemeester en wethouders ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant het door burgemeester en wethouders ingediende bezwaarschrift zo spoedig mogelijk ter behandeling als beroepschrift doorzendt aan gedeputeerde staten van Gelderland. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.F. Wiggers-Rust, advocaat te Zutphen, en H.G.J.M. Wubbeis, voorzitter, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door L.J. Jansen, wethouder, en mr. H.R. Westra, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Artikel 112 van de Grondwet luidt:
" 1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
2. De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.".
Artikel 115 van de Grondwet luidt: “Ten aanzien van de in artikel 112, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld.".
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) worden geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van een regeling tussen besturen van deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan door gedeputeerde staten beslist, voor zover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid, van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.
2.3. Bij Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie), Stb. 1993, 630, in werking getreden per 1 januari 1994, is artikel 28 van de Wgr gewijzigd in die zin dat het vierde tot en met het zesde lid van dat artikel is vervallen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever heeft beoogd met het tot stand brengen van de Awb verandering te brengen in de reikwijdte van de in artikel 28 van de Wgr neergelegde regeling voor geschillenbeslechting en de vaste jurisprudentie van de voormalige Afdeling rechtspraak dienaangaande, die inhield dat een beslissing van gedeputeerde staten in het kader van artikel 28 van de Wgr moet worden aangemerkt als een in (administratief) beroep gegeven (bestuurlijke) eindbeslissing.
2.4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:6, tweede lid, van de Awb kan geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep kan worden ingesteld of door de belanghebbende kon worden ingesteld.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:5, tweede lid, wordt onder het instellen van administratief beroep verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.
2.5. Uit vorenstaande wettelijke bepalingen, tezamen en in onderling verband bezien, volgt, dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de beslissing van 29 maart 1999 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat de in artikel 28 van de Wgr geboden mogelijkheid om tegen dat besluit voorziening te vragen bij gedeputeerde staten moet worden gezien als een vorm van administratief beroep, zodat tegen dat besluit niet op grond van de Awb bezwaar bij appellant kon worden gemaakt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Wagner, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. mr. M.G.Tuinhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
(bij afwezigheid van mr. Wagner)
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2000