200000830/1
Datum uitspraak: 20 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1 . de besloten vennootschap Rentmeesterskantoor Mergelland B.V., gevestigd te Ingber, gemeente Margraten, en
2. [appellant] wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 5 januari 2000 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Margraten.
Bij besluit van 9 september 1997 heeft de raad van de gemeente Margraten (hierna: de raad) nader aangegeven percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 16 december 1997 heeft de raad het door appellante sub 1 (hierna: Mergelland) en appellant sub 2 (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwaarcommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 januari 2000, verzonden op 13 januari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het door Mergelland daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op het bezwaarschrift vernietigd, het bezwaar van Mergelland niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 december 1997 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 februari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 mei 2000 heeft de raad een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.P.W. Eijssen, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. ing. J.J. Thoonen, werkzaam bij Arcadis Heidemij Advies, zijn verschenen.
2.1. Mergelland betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en deswege de raad haar bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het na bezwaar gehandhaafde besluit heeft, gelet op artikel 10, eerste lid, in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a en b, van de Wvg voor de eigenaren/rechthebbenden van de daarbij aangewezen percelen tot gevolg dat zij worden beperkt in de mogelijkheid van vervreemding van hun percelen. Het belang van Mergelland, die als koper dan wel houder van een koopoptie haar aankoopmogelijkheden geringer ziet worden, is een daarvan afgeleid belang en derhalve geen rechtstreeks belang, als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
2.2. Het betoog van [appellant] kan ook niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat ten aanzien van de gemeente Margraten sprake is van uitbreidingscapaciteit, als bedoeld in artikel 2a van de Wvg. Zoals valt af te leiden uit de parlementaire geschiedenis van de wijziging van de Wvg, gaat het bij het geven/toekennen van uitbreidingscapaciteit niet om een blijkens bovengemeentelijk beleid toegelaten ruimte voor aanvullende bebouwing, maar om een uit bovengemeentelijk beleid voortvloeiende taakstelling (Kamerstuikken, Eerste Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 235, nr. 202d, p. 4). In de "Streekplanuitwerking, herziening op onderdelen bedrijventerreinen en kantorenlocaties Zuid-Limburg" van juni/juli 1993 is opgenomen dat onder meer de bovenlocale kern Margraten, in lijn met het vigerende streekplan, een opvangfunctie heeft voor locale bedrijven uit de eigen en de aangrenzende kernen, dat beperkte uitbreiding van het bedrijventerreinaanbod bij onder meer die kern, aanhakend aan bestaande terreinen, is toegestaan mits de noodzaak hiertoe is aangetoond, en dat Margraten overigens eveneens de bedrijfsopvangfunctie voor de regionale kern Gulpen vervult. Hieruit blijkt dat aan de gemeente Margraten een taak is toebedeeld in de hiervoor bedoelde zin. Dat daaraan voorwaarden zijn gesteld, betekent niet dat niet van een taakstelling mag worden gesproken. De raad was dan ook, zonder dat daartoe een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten benodigd was, bevoegd om een voorkeursrecht te vestigen. Er is geen grond voor het oordeel dat het aanwijzingsbesluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Voorts is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet het algemeen belang dat de verwezenlijking van de toegedachte bestemming niet wordt belemmerd zwaarwegender heeft kunnen achten dan de belangen, waarop [appellant] een beroep heeft gedaan. Het betoog dat de oppervlakte aan gronden waarop het voorkeursrecht is gevestigd in verhouding tot de behoefte aan nieuwe terreinen te groot is, maakt dat niet anders. Aan de toepassing van artikel 8 van de Wvg is inherent dat nog slechts een globaal beeld bestaat van de toekomstige bestemming, ook wat betreft de omvang van het daarvoor benodigde grondgebied, zodat nog niet voor eik in de aanwijzing betrokken perceel duidelijk behoeft te zijn of het kan worden ingepast. In dit verband zijn de ten tijde van het aanwijzingsbesluit bestaande plannen niet als onvoldoende aan te merken, ook niet waar het betreft de onduidelijkheid over de richting waarin het bedrijventerrein "Aan de Fremme" zou worden uitgebreid.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.R. Bakker, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Bakker w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,