199903633/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, verzonden op 29 oktober 1999, in het geding tussen:
1. de Vereniging Space Ball, gevestigd te Rotterdam,
2. [aanvrager], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 4 november 1996 heeft appellant aan [aanvrager] (hierna: [aanvrager]) een voorlopige vergunning verleend met een proefperiode van een jaar voor een inrichting, een verenigingslokaal ten behoeve van de Vereniging Space Ball (hierna: Space Ball) voor het organiseren van culturele activiteiten, en het meer gevraagde geweigerd.
Bij besluit van 28 november 1997 heeft appellant het door Space Ball en [aanvrager] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie (hierna: de commissie) van 30 juli 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij ongedateerde uitspraak, verzonden op 29 oktober 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door Space Ball daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft zij het door [aanvrager] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 28 november 1997 en heeft zij diens beroep, voor zover (mede) gericht tegen het besluit dat zou zijn verwoord in het verweerschrift, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Schotting, werkzaam bij de directie Juridische Zaken van de Bestuursdienst van de gemeente, en [aanvrager] in persoon zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank over het haars inziens in het bij haar ingediende verweerschrift vervatte besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het verzoek van Space Ball en [aanvrager] om een nachtontheffing. Hierbij heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij geheel contrair heeft beslist ten opzichte van het advies van de commissie. In zoverre heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit dat zou zijn vervat in het verweerschrift, vernietigd.
Appellant betoogt dat hij nimmer bij verweer een besluit heeft genomen.
2.2. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.3. Uit het door appellant in beroep ingediende verweerschrift noch ook uit zijn uitlatingen ter zitting bij de rechtbank blijkt, dat hij met het verweerschrift heeft beoogd een nieuw besluit te nemen. De Afdeling vindt voor dit oordeel ook steun in het feit dat appellant al bij besluit van 30 maart 1998 op het op 26 november 1997 afzonderlijk ingediende verzoek om een nachtontheffing had beslist en tegen dat besluit inmiddels bezwaren waren ingediend. Het ongedateerde verweerschrift is bij de rechtbank ingekomen op 26 augustus 1998.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het beroep van [aanvrager] mede geacht te zijn gericht tegen het bij haar ingediende verweerschrift.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. In de omstandigheid dat appellant, naar hij heeft erkend, in de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft overwogen dat ten behoeve van het verenigingslokaal nog geen afzonderlijke nachtontheffing was aangevraagd, ziet de Afdeling aanleiding te beslissen dat deze vernietiging zich niet mede uitstrekt tot de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.
2.5. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, verzonden op 29 oktober 1999, Horeca 9714491 -KRD, voor zover de rechtbank daarbij het beroep, gericht tegen het naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift vervatte besluit, gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. H. Bekker, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,