200001648/1
Datum uitspraak: 14 november 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 februari 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 29 april 1998, voor zover hier van belang, hebben burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: burgemeester en wethouders) door het plaatsen van borden het gebod ingesteld tot het volgen van de rijrichting die op de borden is aangegeven op de kruising Tromplaan De Ruyterlaan, waarbij verkeer vanuit de Tromplaan rechtsaf moet slaan en verkeer op de De Ruyterlaan rechtdoor of rechtsaf moet.
Bij besluit van 21 april 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2000, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W. Salomons, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Voor het juridisch kader verwijst de Afdeling naar de aangevallen uitspraak, waarin de van toepassing zijnde bepalingen uitvoerig en juist zijn weergegeven.
2.2. De door appellant aangevochten verkeersmaatregel is genomen in het kader van het "Mobiliteitsplan Enschede 1996-2005". Dit beleidsplan beoogt, kort samengevat, de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid in het binnensingelgebied en het centrum van Enschede te waarborgen en te verbeteren; tevens wordt beoogd de woonomgeving ter plaatse leefbaar te houden. Het "Mobiliteitsplan" voorziet hiertoe in een aantal verkeersmaatregelen, waarvan de getroffen maatregel er één is. Een aantal maatregelen is nog niet gerealiseerd. De Afdeling is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist is, hetgeen ook appellant niet heeft bestreden. Wat appellant, wiens […]kantoor is gevestigd in één van de door de verkeersmaatregel geraakte straten, wél heeft bestreden, is dat de maatregel leidt tot het beoogde doel. De maatregel is volgens appellant dan ook volstrekt zinloos. Nu bovendien zijn kantoor minder goed bereikbaar is geworden, getuigt de handelwijze van burgemeester en wethouders van onzorgvuldige besluitvorming en van een onvoldoende belangenafweging, aldus appellant.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat het treffen van een verkeersmaatregel zoals de in geding zijnde als een normale, maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent weliswaar ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken, tegen elkaar afweegt, doch dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel het nadeel daarvan redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, dient de rechter met terughoudendheid te toetsen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat burgemeester en wethouders zijn individuele belang en de met het verkeersbesluit te dienen belangen op onevenwichtige.wijze tegen elkaar hebben afgewogen. De door appellant gestelde schade, bestaande uit de geringere bereikbaarheid van zijn kantoor, kan niet als een onevenredig zwaar nadeel worden aangemerkt. Het kantoor blijft immers bereikbaar, zij het langs een andere en iets langere weg dan in het verleden. Dat op dit moment de met het "Mobiliteitsplan" - en als uitvloeisel daarvan het in geding zijnde besluit - beoogde doelstelling mogelijk nog niet wordt gehaald, maakt dit niet anders. Ook anderszins is niet gebleken dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid het verkeersbesluit hebben kunnen nemen.
2.4. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R.R. Winter, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2000.
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,