200000568/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], zonder vaste woon of verblijfplaats hier te lande,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 januari 2000 in het geding tussen:
de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 11 september 1998 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hiema: het bureau) de gevraagde toevoeging verleend onder vaststelling van een verschuldigde eigen bijdrage van f 605,--.
Bij besluit van 25 november 1998 heeft de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hiema: de raad) het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 18 november 1998, waamaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 januari 2000, verzonden op 19 januari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hiema: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 maart 2000 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de raad gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2000, waar appellante in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hiema: het Bdr) is, indien ter zake van de behartiging van hetzelfde rechtsbelang binnen drie maanden nadat de procedure, waarvoor is toegevoegd, aanhangig is gemaakt, opnieuw een toevoeging voor een procedure wordt gevraagd, slechts eenmaal een eigen bijdrage verschuldigd,
2.2. Bij besluit van 15 januari 1998 heeft het bureau de door appellante gevraagde toevoeging ter zake van het verlenen van rechtsbijstand met betrekking tot ambtshalve uitschrijving uit de bevolkingsadministratie van de gemeente Eindhoven in een procedure tegen deze gemeente voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch verleend onder oplegging van een eigen bijdrage van f 680,-
Bij besluit van 11 september 1998 heeft het bureau de gevraagde toevoeging ter zake van het voeren van verweer tegen het door de gemeente Eindhoven ingestelde hoger beroep tegen de inmiddels op 27 mei 1998 in eerst gemelde procedure door de rechtbank gegeven beschikking verleend onder vaststelling van een verschuldigde eigen bijdrage van f 605,-. Appellante heeft verzocht om toepassing van de in artikel 10 van het Bdr opgenomen anticumulatiebepaling terzake van het opleggen van een eigen bijdrage.
2.3. De raad heeft zijn besluit van 25 november 1998 gebaseerd op de overweging dat de procedure, waarvoor de eerste toevoeging is verstrekt, aanhangig is gemaakt op 16 december 1997, terwijl de tweede toevoeging is aangevraagd op 7 augustus 1998, zodat de in artikel 10 van het Bdr genoemde termijn van 3 maanden is overschreden. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. Zij heeft daarbij gepasseerd het door appellante gedane beroep op een beslissing van het bureau rechtsbijstandvoorziening te 's-Gravenhage, omdat de raad niet is gehouden om in navolging van het bureau te 's-Gravenhage te handelen in strijd met artikel 10 van het Bdr door vaststelling van een eigen bijdrage achterwege te laten, terwijl dat artikel daarvoor geen mogelijkheid biedt.
2.4. in hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar haar pleitnota van 13 november 1999 haar bij de rechtbank ingenomen standpunt herhaald. Voorts heeft zij erop gewezen dat tijdens de behandeling van haar beroep bij de rechtbank essentiële, wel door haar ingediende, stukken niet aanwezig waren met het gevolg dat de rechtbank deze stukken niet heeft meegenomen in haar oordeel.
2.5. Uit de stukken is de Afdeling gebleken dat appellante daarbij met name doelt op de beslissing van het bureau rechtsbijstand-voorziening te 's-Gravenhage van 15 oktober 1999, waarbij wél is overgegaan tot anticumulatie van een eigen bijdrage, hoewel in dat geval ook de drie-maanden-termijn van artikel 10 van het Bdr was overschreden. Anders dan appellante meent, heeft de rechtbank in haar oordeel - zij het indirect - wel rekening gehouden met dit besluit van het bureau rechtsbijstandvoorziening te 's-Gravenhage, nu tijdens de behandeling van haar beroep bij de rechtbank daarop door appellante is gewezen en hierop door de rechtbank op juiste wijze is ingegaan. Nu ook de overige grieven van appellante, zoals geformuleerd in haar pleitnotitie van 30 november 1999, door de rechtbank op goede gronden, bij welke zich de Afdeling aansluit, zijn gepasseerd, moet worden geoordeeld dat de raad het administratief beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard. Artikel 10 van het Bdr biedt immers geen ruimte voor afwijking. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van do Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Tuinhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Tuinhout
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augstus 2000
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,