ECLI:NL:RVS:2000:AA8141

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200000504/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • dr. J.C.K.W. Bartel
  • mr. J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging voor rechtsbijstand in vrijwaringszaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om een tweede toevoeging voor rechtsbijstand in een vrijwaringsprocedure. De appellant, de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden, had eerder een toevoeging verleend aan A voor verweer in een ontbindingsprocedure van een koopovereenkomst. A had haar auto, gekocht bij garage X, aan een derde verkocht, die vervolgens de ontbinding van de overeenkomst vroeg wegens wanprestatie. A verzocht om een tweede toevoeging om garage X in vrijwaring te roepen in de ontbindingsprocedure. De Raad voor Rechtsbijstand weigerde deze toevoeging, stellende dat beide zaken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de werkzaamheden in de vrijwaringszaak onder de eerder verleende toevoeging vallen.

De rechtbank te Leeuwarden oordeelde echter dat A in de vrijwaringszaak een zelfstandig rechtsbelang heeft, los van het belang in de hoofdzaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dit oordeel en stelde dat er sprake is van verschillende rechtsbelangen, wat betekent dat A recht heeft op een tweede toevoeging. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand niet in stand kon blijven. Het hoger beroep van de Raad voor Rechtsbijstand werd ongegrond verklaard, en de Raad werd veroordeeld in de proceskosten van A. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 26 september 2000.

Uitspraak

Raad van State
200000504/1.
Datum uitspraak: 26 september 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 17 december 1999 in het geding tussen:
A, wonend te B
en
appellant.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 1998 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) een verzoek van A om toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 1998 heeft appellant het daartegen door A ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 6 maart 1998 - dat strekt tot gegrondverklaring van het beroep - zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 1999, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant per faxbericht van 28 januari 2000 hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 29 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2000 heeft A van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2000, waar appellant, vertegenwoordig door mr J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. A was niet ter zitting aanwezig.
2. Overwegingen
2.1. In september 1996 heeft A haar auto, die zij bij garage X had gekocht, aan een derde verkocht. Vervolgens heeft deze derde zich gewend tot de kantonrechter met het verzoek de koopovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie. Daarop is aan A een toevoeging rechtsbijstand afgegeven terzake van het voeren van verweer in deze ontbindingsprocedure.
In geschil is de afwijzing van een toevoegingsaanvraag voor het verlenen van rechtsbijstand ten behoeve van het oproepen in vrijwaring van garage X in genoemde ontbindingsprocedure. De Raad heeft (in administratief beroep) geoordeeld dat beide zaken -hoofdzaak en vrijwaringszaak - onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat de door de raadsman in de vrijwaringszaak te verrichten werkzaamheden behoren tot die welke verricht dienen te worden krachtens de voor de hoofdzaak verleende toevoeging.
2.2. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Op grond van artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van één procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 15 oktober 1999 in zaak no. H01.99.0159 t/m H01.99.0163, aangehecht) volgt uit voornoemde bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, dat indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat A bij haar vordering in de vrijwaringszaak een afzonderlijk rechtsbelang heeft als bedoeld in voornoemde artikelen. A beoogt in de vrijwaringszaak zich vrij te houden van de nadelige gevolgen, voortvloeiend uit een (eventuele) veroordeling tot voldoening van de hoofdvordering.
Het rechtsbelang dat zij hierbij heeft staat los van het rechtsbelang dat is gemoeid bij het voorkomen van een veroordeling in de hoofdzaak, waarvoor aan A eerder een toevoeging is verleend. Alleen al op die grond had - indien aan de overige voorwaarden voor toekenning is voldaan - in dit geval een toevoeging moeten worden afgegeven.
In de vrijwaringszaak is voorts sprake van een zelfstandige, van de hoofdzaak te onderscheiden, procedure. Weliswaar zijn de hoofdzaak en de vrijwaringszaak procesrechtelijk met elkaar verbonden, maar die verbondenheid doet er niet aan af dat beide zaken met een eigen dagvaarding worden ingeleid en op de civiele rol een eigen behandeling vergen.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een toevoeging is wel dat, zoals in casu, rechterlijke toestemming voor de oproeping in vrijwaring is gevraagd en verkregen. Zonder verkregen rechterlijke toestemming kan nog niet worden gesproken van een eigen procedure met een zelfstandig rechtsbelang.
2.5. De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het besluit op het administratieve beroep niet in stand kon blijven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Appellant dient, als het in het ongelijk gestelde bestuursorgaan, op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden in de door A in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 710,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden te worden betaald aan A.
Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2000
242.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,