200000105/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Algemene School voor Voortgezet Onderwijs in Noordenveld/Westerkwartier, gevestigd te Leek,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 3 december 1999 in het geding tussen:
het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs.
Bij besluit van 18 augustus 1998 heeft het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs (hierna: het bestuur) - voorzover hier van belang aan appellante medegedeeld dat ten behoeve van de vervanging van een leerkracht gedurende de periode van 17 augustus 1995 tot 1 december 1996 ten onrechte een totaalbedrag van f 88.455,22 is gedeclareerd en dat dit bedrag moet worden teruggestort.
Bij besluit van 21 december 1998 heeft het bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 1999, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 januari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2000 heeft het bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W. Lindeboom en drs. J.G.J.J. Veenstra, gemachtigden, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.F.M. Gigase, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1.1. Ingevolge artikel 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) is het bevoegd gezag van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen scholen aangesloten bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van vervanging bij afwezigheid van personeel. De in de eerste volzin bedoelde rechtspersoon wordt door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangewezen. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de rechtspersoon regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.
2.1.2. De in artikel 98a van de WVO bedoelde rechtspersoon is de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs.Het bestuur daarvan heeft voor het schooljaar 1995-1996 het "Reglement Vervangingsfonds voor het schooljaar 1995-1996 (hierna: het Reglement 1995-1995), dat op 1 augustus 1995 in werking is getreden, vastgesteld. Voor het schooljaar 1996-1997 heeft het vastgesteld het "Reglement Vervangingsfonds voor het schooljaar 1996-1997" (hierna: het Reglement 1996-1997), dat op 1 augustus 1996 in werking is getreden.
2.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Reglement 1995-1996 - voorzover hier van belang - komt met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen vervanging bij, onder meer, de volgende vorm van afwezigheid van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds: ziekteverlof als bedoeld in hoofdstuk l-E van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (het RPBO).
Ingevolge artikel 15 van het Reglement 1995-1996 - voorzover hier van belang - kan het bestuur, in gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegd gezag dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen uit dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, bepalen dat het ten onrechte betaalde bedrag wordt teruggevorderd als onverschuldigde betaling vermeerderd met de wettelijke rente.
2.1.4. Ingevolge artikel 2 van het Reglement 1996-1997 - voorzover hier van belang - komt met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen vervanging bij, onder meer, de volgende vorm van afwezigheid van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds: ziekteverlof als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Kaderbesluit Rechtspositie Voortgezet Onderwijs (hierna: het Kaderbesluit).
Ingevolge artikel 11 van het Reglement 1996-1997 - voorzover hier van belang - kan het bestuur, in gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegd gezag dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen uit dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, bepalen dat het ten onrechte betaalde bedrag wordt teruggevorderd als onverschuldigde betaling vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2. Het hoger beroep heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank over het gehandhaafde besluit van het bestuur van 18 augustus 1998, waarbij - voorzover hier van belang - op grond van artikel 15 van het Reglement 1995-1996 en artikel 11 van het Reglement 1996-1997 een bedrag van f 88.455,22 is teruggevorderd, omdat volgens het bestuur in de periode van 17 augustus 1995 tot 1 december 1996 ten onrechte bekostiging van vervanging wegens ziekte ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden voor een leerkracht wiens arbeidsovereenkomst op 1 december 1996 is ontbonden.
2.3. Voor de beoordeling van dit hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
2.3.1. Op 19 september 1995 heeft de bedrijfsarts van de ARBO-dienst Groningen Stad en Ommelanden de betrokken leerkracht naar aanleiding van zijn ziekmelding van 17 augustus 1995 arbeidsongeschikt geacht.
Na een tweede onderzoek op 3 november 1995 heeft de arts verklaard dat bij deze leerkracht geen sprake is van medische problematiek. Na dit bericht heeft appellante direct stappen gezet om de leerkracht te bewegen zijn werkzaamheden te hervatten, hetgeen heeft geresulteerd in een opdracht daartoe bij brief van 22 november 1995.
Daar de leerkracht zich evenwel de eerstvolgende werkdag na 3 november 1995 wederom ziek had gemeld, heeft de bedrijfsarts hem op 28 november 1995 opnieuw onderzocht, waarna hij heeft verklaard dat de leerkracht arbeidsongeschikt is en dat deze - in ieder geval zolang de gesprekken tussen hem en de school worden opgestart - voor zijn taken moet worden vervangen. Vervolgens is enerzijds gepoogd om de leerkracht te reïntegreren en is anderzijds, na overleg met de bedrijfsarts, besloten tot het laten uitvoeren van een nader expertise-onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid.
Eerst in mei 1996 heeft de onafhankelijke deskundige betrokkene onderzocht en naar aanleiding daarvan in augustus 1996 aan de bedrijfsarts gerapporteerd. Op 2 september 1996 meldt de bedrijfsarts van de ARBO-dienst Noord aan het bevoegd gezag dat de leerkracht niet lijdende is aan ziekte of gebreken. Bij besluit van 12 september 1996 heeft de Uitvoeringsinsteiiing Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (de USZO) voorts de aanvraag voor een WAO-conforme uitkering afgewezen, omdat de leerkracht niet gedurende 52 weken ongeschikt is geweest voor het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte of gebreken.
Nadien is de arbeidsovereenkomst tussen appellante en de leerkracht bij beschikking van de kantonrechter te Groningen van 29 november 1996 ontbonden met ingang van 1 december 1996.
2.3.2. Voor de beantwoording van de vraag of bij de leerkracht sprake was van ziekteverlof in de zin van hoofdstuk l-E van het RPBO en hoofdstuk 3 van het Kaderbesluit en de hiermee verband houdende vraag of appellante tot vervanging van de leerkracht kon overgaan, mocht en moest zij afgaan op het oordeel van de bedrijfsarts van de ARBO-dienst, die als deskundige optreedt. Deze heeft ten aanzien van de herhaalde ziekmeldingen van de leerkracht verklaard dat bij hem sprake is van arbeidsongeschiktheid en heeft bovendien op 28 november 1995 verklaard dat de leerkracht moet worden vervangen.
Dat eerst achteraf, te weten op 2 september 1996, is gebleken dat de arbeidsongeschiktheid van de leerkracht was gelegen in zogenoemde situatieve omstandigheden, kan appellante voor de daaraan voorafgaande periode niet worden tegengeworpen. Het besluit van de USZO van 12 september 1996 kan appellante voor die periode evenmin worden tegengeworpen, aangezien de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid voor een WAO-conforme uitkering niet zonder meer op één lijn kan worden gesteld met de beoordeling van ziekte in het kader van hoofdstuk l-E van het RPBO en hoofdstuk 3 van het Kaderbesluit.
Gelet op het voorgaande, moet het ervoor worden gehouden dat de betrokken leerkracht in de periode tot 2 september 1996 afwezig is geweest wegens ziekteverlof als bedoeld in artikel 2 van het Reglement 1995-1996 en het Reglement 1996-1997.
De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Het bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.5. Het bestuur dient voorts op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 3 december 1999, AWB 99/66 BESLU Vl 3;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs van 21 december 1998, VF/98/016351/bzwvf722;
V. draagt het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 2.840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (in totaal f 1.095,00) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Schuurman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,