ECLI:NL:RVS:2000:AA7523

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200004372/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van voorschriften voor opslag van vuurwerk door Vuurwerk V.O.F.

Op 17 oktober 2000 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de vennootschap onder firma "[verzoekster] Vuurwerk V.O.F." en de burgemeester en wethouders van Enschede. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 24 augustus 2000, waarbij de gemeente de verzoekster gelastte om af te zien van de overtreding van verschillende voorschriften van haar vergunningen voor de opslag van vuurwerk. De gemeente had een dwangsom opgelegd van maximaal f 3.000.000,00 voor het overtreden van deze voorschriften.

De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 oktober 2000 heeft de Voorzitter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoekster stelde dat zij niet van plan was om meer vuurwerk op te slaan dan toegestaan en dat zij maatregelen had getroffen voor de opslag van een grote partij vuurwerk die in bestelling was. De Voorzitter oordeelde dat de gemeente onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een gevaar was voor overtreding van de voorschriften, en dat het handhavingsbesluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

De Voorzitter heeft het besluit van de burgemeester en wethouders van Enschede geschorst en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij handhaving van vergunningvoorschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te onderbouwen.

Uitspraak

Raad van State
200004372/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "[verzoekster] Vuurwerk V.O.F.", gevestigd te [vestigingsplaats] verzoekster,
en
burgemeester en wethouders van Enschede, verweerders.
1 Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2000, kenmerk 00B0 12708 MIL, hebben verweerders verzoekster gelast af te zien van de overtreding van de voorschriften 8.1.1, 8.1.6 en 8.1.8 van de revisievergunning van 25 augustus 1992 en de voorschriften 9.2.14 en 9.2.3 van de veranderingsvergunning van 8 december 1998, die gelden voor haar inrichting voor de opslag van vuurwerk op het perceel [adres] te [vestigingsplaats]. Daarbij hebben verweerders bepaald dat verzoekster een dwangsom verbeurt van f 250.000,00 per week, met een maximum van f 3.000.000,00, dat zij in haar inrichting méér vuurwerk opgeslagen houdt dan aan haar is vergund.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2000 en nader gemotiveerd bij brief van 29 september 2000, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2000, waar verzoekster, vertegenwoordigd door .[verzoekster], vennoot, bijgestaan door mr. J.C, van Nie, advocaat te Almelo, en drs. ing. J. van den Bos. gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door rnf. B.J.Th. Bouma, advocaat te Enschede, en mr. W. Koegler, J.M. Weges, ir. P.J. Forsman en K.C. Cheung, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5.32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. Allereerst stelt de Voorzitter vast dat het bestreden besluit blijkens het dictum daarvan mede betrekking heeft op de overtreding van voorschrift 9.2.3 van de veranderingsvergunning van 8 december 1998.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Voorzitter gaat daar op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van uit dat hier bedoeld is voorschrift 9.3.2. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter aanleiding om de vermelding van voorschrift 9.2.3 in het dictum te beschouwen als een kennelijke verschrijving en hiervoor in de plaats te lezen voorschrift 9.3.2.
2.3. De onderhavige inrichting omvat, voorzover hier van belang en aantal opslagbunkers en een nieuwe hal. De opslagbunkers vallen onder het regime van de revisievergunning van 25 augustus 1992, terwijl op de nieuwe hal de veranderingsvergunning van 8 december 1998 van toepassing is. Niet in geschil is dat in de opslagbunkers maximaal 156.000 en in de nieuwe hal maximaal 150.000 kg vuurwerk mag worden opgeslagen.
Vaststaat dat de capaciteit van de opslagbunkers op dit moment volledig is benut en dat de nieuwe hal leeg is. Verzoekster wenst deze hal te gebruiken voor de opslag van. 150.000 kg vuurwerk van een partij van in totaal 350.000 kg, die in China in bestelling is en op korte termijn in Nederland zal arriveren. Verweerders hebben deze opslag met het in geding zijnde handhavingsbesluit willen voorkomen. Zij achten de opslag van vuurwerk in de nieuwe hal rnilieuhygiënisch niet verantwoord, omdat de in die hal aanwezige automatische sprinklerinstallatie naar hun mening niet aan de daaraan in voorschrift 9.3.2 van de vergunning van 8 december 1998 gestelde eisen voldoet. Voorzover verweerders de overtreding van de voorschriften 8.1.1, 8.1.6 en 8.1.8 van de vergunning van 25 augustus 1992 en voorschrift 9.2.14 van de vergunning van 8 december 1998 aan hun handhavingsbesluit ten grondslag hebben gelegd, hebben zij willen voorkomen dat als gevolg van het opslaan in de inrichting van de in China bestelde partij vuurwerk de maximale hoeveelheden worden overschreden die op grond van deze voorschriften ter plaatse mogen worden opgeslagen.
2.4. Verzoekster heeft in de eerste plaats betoogd dat zij in het geheel niet voornemens is om in haar inrichting méér vuurwerk op te slaan dan op basis van de vergunningen van 25 augustus 1992 en 8 december 1998 is toegestaan. In dat kader heeft zij erop gewezen dat zij voor de opslag van de 200.000 kg van de in bestelling zijnde partij uit China waarvoor in haar inrichting, gelet op deze vergunningen, geen ruimte is, elders voorzieningen heeft getroffen. Op grond hiervan is verzoekster van mening dat het handhavingsbesluit, voorzover verweerders dat hebben gebaseerd op de (toekomstige) overtreding van de voorschriften 8.1.1, 8.1.6 en 8.1.8 van de vergunning van 25 augustus 1992 en voorschrift 9.2.14 van de vergunning van 8 december 1998, rechtsgrond mist.
2.4.1. De Voorzitter stelt vast dat hetgeen verzoekster in dit kader heeft aangevoerd door verweerders niet met kracht van argumenten is weersproken. Onder deze omstandigheden acht de Voorzitter het door hen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er klaarblijkelijk gevaar is voor de overtreding van evengenoemde voorschriften, zodat moet worden geoordeeld dat zij het bestreden besluit, in dit opzicht in strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben genomen. De Voorzitter ziet hierin aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verzoekster heeft vervolgens een aantal bezwaren aangevoerd met betrekking tot de door verweerders aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde overtreding van voorschrift 9.3.2 van de veranderingsvergunning van 8 december 1998.
De Voorzitter stelt vast dat de last waaraan verweerders de dwangsom hebben verbonden zoals die luidt blijkens het dictum van het bestreden besluit, alleen inhoudt dat verzoekster in haar inrichting niet méér vuurwerk mag opslaan dan aan haar is vergund en niet ziet op het naleven van de verplichtingen die voor verzoekster voortvloeien uit voorschrift 9.3.2. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter in de onderhavige bezwaren geen aanleiding voor het treffen en van een voorlopige voorziening.
2.6. Omdat uit de stukken voldoende duidelijk is geworden dat verweerders wel hebben beoogd de dwangsom mede betrekking te doen hebben op een last die ziet op het naleven van de verplichtingen die voor verzoekster voortvloeien uit voorschrift 9.3.2, ziet de Voorzitter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, aanleiding om dienaangaande nog het volgende te overwegen.
2.6.1. Ingevolge voorschrift 9.3.2 gelden de volgende eisen bij de aanleg van de sprinklerinstallatie.
- de sprinklerinstallatie moet zijn aangelegd door een door het Nationaal bureau voor preventie erkende NEN-EN-ISO 9001 -sprinklerinstallateur;
- de installatie moet elke 2 jaar door een door het Nationaal bureau voor preventie erkende inspectie-instelling (NEN-EN 45004) op deugdelijkheid worden gecontroleerd en gecertificeerd;
- alvorens het certificaat door de inspectie-instelling wordt afgegeven vindt registratie plaats bij het Nationaal bureau voor preventie; het certificaat moet voor het in gebruik nemen van de vuurwerkbewaarplaats worden overgelegd aan de burgemeester en wethouders dan wel de Bouw- en Milieudienst van de gemeente Enschede.
2.6.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerders zich op het standpunt stellen dat verzoekster het gestelde in het eerste, tweede en derde gedachtestreepje van voorschrift 9.3.2 heeft overtreden en dat zij deze overtreding kan beëindigen door alsnog een certificaat over te leggen waaruit de deugdelijkheid van de in de nieuwe hal van de inrichting aanwezige automatische sprinklerinstallatie blijkt. Verder is duidelijk geworden dat verweerders van mening zijn dat verzoekster dit certificaat niet op korte termijn kan verkrijgen, omdat de sprinklerinstallatie huns inziens op diverse onderdelen niet voldoet aan de eisen die het Brand en Preventie Service Instituut (hierna: het BPSI), de enige erkende inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 9.3.2, tweede gedachtestreepje, daaraan stelt.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben verweerders niet nader onderzocht hoe de door het BPSI gestelde eisen zich verhouden tot de eisen die in de overige voorschriften van paragraaf 9.3 van de vergunning zijn gesteld met betrekking tot de automatische sprinklerinstallatie. De Voorzitter is van oordeel dat verweerders zich geen afgewogen oordeel omtrent de bij handhaving van voorschrift 9.3.2 betrokken belangen kunnen vormen zonder eerst een dergelijk onderzoek te verrichten.
2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van burgemeester en wethouders van Enschede van 24 augustus 2000, kenmerk 008012708 MIL
II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Enschede in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.631,90, waarvan een gedeelte groot f 1-420,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag, dient door de gerneente Enschede te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Enschede aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (f 450,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Matiasen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2000
213-264.
Verzonden: 17 oktober 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,