ECLI:NL:RVS:2000:AA7463

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200000886/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.H. Grosheide
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs door burgemeester van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 5 januari 2000. De burgemeester van Den Haag had op 16 december 1998 het aan appellante afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard. Dit besluit werd door de burgemeester in een later besluit van 4 mei 1999 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 16 februari 2000.

De zaak is behandeld op 4 juli 2000, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. T. Bissessur, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door ambtenaar J. Taal. De Raad van State heeft overwogen dat volgens artikel 124, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs ongeldig kan worden verklaard indien het kennelijk abusievelijk is afgegeven. Tevens is vastgesteld dat appellante niet de vereiste verklaring van rijvaardigheid heeft overgelegd bij haar aanvraag voor het rijbewijs in 1998.

De Raad van State concludeert dat de burgemeester op goede gronden tot ongeldigverklaring van het rijbewijs is overgegaan, en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Het hoger beroep van appellante wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Raad van State
200000886/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 5 januari 2000 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester van Den Haag.
1 Procesverloop
Bij besluit van 16 december 1998 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) het op 18 augustus 1998 aan appellante afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard.
Bij besluit van 4 mei 1999 heeft de burgemeester het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 5 januari 2000, verzonden op 6 januari 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 februari 2000, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 april 2000 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2000, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J. Taal, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 124, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), voor zover hier van belang, wordt een rijbewijs ongeldig verklaard indien na afgifte van het rijbewijs blijkt dat het kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven.
2.2. Ingevolge artikel 34, aanhef en onder a, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement), voor zover hier van belang, dient, indien aan de aanvrager nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, bij de aanvraag tevens een niet langer dan zes maanden vóór de aanvraag afgegeven verklaring van rijvaardigheid te worden overgelegd.
2.3. Vaststaat dat appellante de in artikel 34, aanhef en onder a, van het Reglement bedoelde verklaring niet heeft overgelegd toen zij in 1998 een rijbewijs heeft aangevraagd. De rechtbank is dan ook tot het juiste oordeel gekomen dat het dwingendrechtelijke karakter van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1,994 geen andere conclusie toelaat dan dat de burgemeester op goede gronden tot ongeldigverklaring van het aan appellante afgegeven rijbewijs is overgegaan. Dit artikel laat de burgemeester geen ruimte voor een belangenafweging. Het feit dat aan de zijde van de burgemeester onzorgvuldig is gehandeld, maakt dit niet anders.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeiing zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H. Grosheide en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2000
43-238.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,