199903992/01.
Datum uitspraak: 14 augustus 2OOO
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant 1] te [woonplaats 1]
2..[appellant 2] te [woonplaats 1]
3. [appellant 3] te [woonplaats 3], appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 november 1999 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bii besluit van 14 mei 1997 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) in de gemeente Hengelo (O.) een nieuwe (derde) zelfstandige deurwaardersstandplaats opengesteld.
Bij besluit van 5 januari 1998 heeft de Staatssecretaris, zij het met wijziging van de motivering, het door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank).
Bij besluit van 25 januari 1999 heeft de Staatssecretaris het besluit van 14 mei 1997 ingetrokken.
Bij uitspraak van 22 november 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voorzover hier van belang, de Staatssecretaris veroordeeld in de door appellanten gemaakte proceskosten ten bedrage van f 1.420,00 en het verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 april 2000 heeft de Staatssecretaris een Memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2000, waar appellanten, bijgestaan door mr. A.C. Huisman, advocaat te Almelo, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Helm, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Aan het tussen partijen nog bestaande geschil ligt ten grondslag het besluit van de Staatssecretaris tot openstellingng van een nieuw (derde) zelfstandige deurwaardersstandplaats in de gemeente Hengelo (O.). Bij besluit van 25 januari 1999 heeft de Staatssecretaris dat besluit ingetrokken, waardoor de vestiging van een nieuwe deurwaarder ter plaatse niet langer mogelijk is. Nu appellanten hebben gesteld dat daarmee niet geheel aan het beroep wordt tegemoet gekomen omdat zij schade hebben geleden als gevolg van het besluit tot openstelling, en zij het beroep hebben voortgezet om met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schadevergoeding te verkrijgen, kon appellanten procesbelang in beroep niet worden ontzegd.
2.2. Om tot toepassing van artikel 8:73 van de Awb te kunnen komen, dient het beroep van appellanten gegrond te worden verklaard. Met de enkele intrekking van het besluit tot openstelling van de onderhavige deurwaardersstandplaats is niet zonder meer de onrechtmatigheid van dat besluit en/of van het besluit tot handhaving daarvan gegeven. Daarvoor is, anders dan appellanten menen, een nadere inhoudelijke beoordeling nodig. De rechtbank heeft evenwel daarvan afgezien omdat de door appellanten gevorderde schade alleen betrekking heeft op de in bezwaar en beroep gemaakte kosten en deze kosten, ook al zou moeten worden geoordeeld dat van onrechtmatigheid sprake is, niet op de voet van evengenoernd artikel voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2.1. Ten aanzien van de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand verwijst de Afdeling naar haar vaste jurisprudentie - die recentelijk is bestendigd in haar uitspraak van 23 maart 2000 inzake no. 199900116/1 (gepubliceerd in J13 20001136 en AB 2000, 231) - dat de in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand in beginsel voor rekening van de belanghebbende(n) blijven en slechts in bijzondere gevallen langs de weg van artikel 8:73 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is - zoals ook de rechtbank heeft overwogen - geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een dergeiijk bijzonder geval, dat tot een uitzondering op deze regel zou moeten leiden.
2.2.2. Met betrekking tot de gevorderde kosten in beroep bij de rechtbank kan worden vastgesteld dat in de aangevallen uitspraak de Staatssecretaris is veroordeeld in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van f 1.420,00. Dit bedrag is bepaald met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, in samenhang met de bepalingen in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin is een specifieke regeling neergelegd voor de kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase, als hier aan de orde. Niet is gebleken dat de rechtbank op een onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan deze bepalingen. Proceskosten die verband houden met de behandeling van het beroep en die de toegekende vergoeding te boven gaan, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking kornen op basis van artikel 8:73 van de Awb, welk artikel betrekking heeft op vergoeding van schade.
2.3. Uit het vorenoverwogene voigt dat het verzoek orn schadevergoeding, ook na een eventuele vastgestelde onrechtmatigheid van het desbetreffende besluit, niet voor inwilliging in aanmerking kan komen. De rechtbank heeft het verzoek reeds om die reden kunnen afw,ijzen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak kornt voor bevestiging in aanmerking.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtefijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en dr. J.C.K.W. Bartel en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligteiijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,