200000190/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland,
2. [appellant 2], wonend te [woonplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 15 november 1999 in het geding tussen: appellant sub 2 en appellanten sub 1.
Bij besluit van 10 februari 1998 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd de aan appellant sub 2 (hierna:[appellant 2]) krachtens de Subsidieverordening dorpsvernieuwing WesterKoggenland (hierna: de Verordening) toegekende voorlopige bijdrage uit te betalen.
Bij besluit van 7 augustus 1998 hebben burgemeester en wethouders het door [appellant 2] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 november 1999, verzonden op 2 december 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant 2] tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders en [appellant 2] bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief, ingekomen 28 februari 2000, heeft [appellant 2] een memorie ingediend, bij brief van 9 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders dat gedaan.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2000, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.F. Pitstra-Venema, ambtenaar van de gemeente, en [appellant 2] in persoon, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 2 januari 1996 hebben burgemeester en wethouders aan [appellant 2] krachtens de Verordening een bijdrage ineens toegekend. Het besluit van 10 februari 1998 hebben zij genomen, omdat de kostengrens, neergelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening, is overschreden. Aan de handhaving daarvan in bezwaar hebben zij tevens ten grondslag gelegd dat [appellant 2] met de bij de gereedmelding overgelegde gegevens in elk geval niet heeft aangetoond dat de kostengrens niet is overschreden.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening geen grondslag biedt om uitbetaling van de subsidie te weigeren, aangezien die bepaling slechts betrekking heeft op de begrote en niet op de werkelijk gemaakte kosten. Voorts heeft [appellant] volgens de rechtbank voldaan aan het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening.
2.3. Burgemeester en wethouders bestrijden dit oordeel met succes.
2.3.1. Ingevolge artikel 8 van de Verordening, voorzover thans van belang, kan aan de eigenaar/bewoner van een woning een bijdrage ineens worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van bepaalde voorzieningen aan die woning.
Ingevolge voormeld artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, wordt de bijdrage ineens slechts toegekend, indien de kosten van de voorzieningen niet meer bedragen dan f 100.000,-.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, vindt uitbetaling van een met toepassing van artikel 8 toegekende bijdrage plaats, nadat de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens en die werkzaamheden door of vanwege burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.
2.3.2. Hoewel onderscheiden moet worden tussen het toekennen en het uitbetalen van de subsidie, laat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, geen andere uitleg toe dan dat slechts subsidie kan worden verleend, indien de werkelijk gemaakte kosten de gestelde grens niet overschrijden. De door de rechtbank daaraan gegeven lezing ontneemt aan de bepaling haar zin.
Burgemeester en wethouders hebben zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij bij de toepassing van artikel 17 ook moeten controleren of daaraan is voldaan. Het is aan degene die om uitbetaling van een toegekende subsidie verzoekt om hun het inzicht te verschaffen dat nodig is om dal: te doen. Burgemeester en wethouders hebben verder met hetgeen [appellant 2] ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift dienaangaande had overgelegd, niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat de kosten van de voorzieningen niet meer bedragen dan f 100.000,-.
2.4. De conclusie is dat het hoger beroep van burgemeester en wethouders gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant 2] ongegrond verklaren.
2.5 Gelet op het voorgaande, is diens hoger beroep ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 15 november 1999, BELEI 98/994;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,