199903867/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 november 1999 in het geding tussen:
[bezwaarde] te [woonplaats]
Bij besluit van 30 januari 1998 heeft appellant een aanvraag van [bezwaarde] (hierna: [bewaarde]) om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft appellant het door [bewaarde] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [bewaarde] tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2000 heeft [bewaarde] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, advocaat te Den Haag, en [bewaarde], vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag om naturalisatie dient te worden afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat [bewaarde] een gevaar vormt voor de openbare orde, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hij heeft daaraan -ten grondslag gelegd dat zich een geval voordoet, als bedoeld in de Handleiding voor toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, aangezien [bewaarde], ter voorkoming van verdere strafvervolging, is ingegaan op een transactievoorstel van f 1.000,- terzake overtreding van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en deze transactie terzake van een misdrijf minder dan vier jaar geleden heeft plaatsgevonden.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in dit geval, waarin sprake is van een transactievoorstel en niet van een rechterlijk oordeel, onderzoek had moeten doen naar de vraag of het transactievoorstel op goede gronden is gedaan. Appellant had bij kennisneming van de aard van het vergrijp, in combinatie met de hoogte van het transactiebedrag, het vermoeden moeten krijgen dat sprake zou kunnen zijn van een kennelijke misslag en had niet dan na een zorgvuldig onderzoek naar de juistheid van het transactievoorstel toepassing kunnen geven aan voornoemde Handleiding. De acceptatie door [bewaarde] van het voorstel maakt dat volgens de rechtbank niet anders. Het nalaten van zulk een onderzoek leidt ertoe, aldus de rechtbank, dat de beslissing op het bezwaarschrift is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant betoogt terecht dat - ter beantwoording van de vraag of zich een geval voordoet, als bedoeld in de Handleiding - een onderzoek, als door, de rechtbank aangegeven, niet op zijn weg ligt en ook niet van hem mag worden gevergd. Appellant mag, in het kader van een aanvraag om naturalisatie, ervan uitgaan dat een vonnis van de strafrechter dan wel een schikkingsvoorstel in overeenstemming is met de toepasselijke regels. In dit geval is bepalend dat [bewaarde] het voorstel heeft geaccepteerd. Appellant heeft zich, gelet daarop, terecht op het standpunt gesteld dat zich een geval voordoet, als bedoeld in de Handleiding.
2.4. De richtlijnen, neergelegd in de Handleiding, mogen, zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bv. in haar uitspraak van 8 juli 1996, RV 1996, 48) in beginsel als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. Slechts mag niet worden voorbij gegaan aan omstandigheden, op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen, indien van de richtlijnen wordt afgeweken. Het betoog van [bewaarde] dat, ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift, appellant het ingaan op een transactievoorstel, strekkende tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte, niet tegenwierp bij naturalisatieaanvragen, levert, wat daarvan overigens zij, niet een dergelijke omstandigheid op. Zulks betekent immers niet dat het beleid om bij een transactievoorstel als hier aan de orde in beginsel een situatie, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, voornoemd, aanwezig te achten, onaanvaardbaar zou zijn. Ook overigens heeft [bewaarde] geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, die tot afwijking van de richtlijnen zouden nopen. Appellant heeft dan ook terecht en op goede gronden de aanvraag om naturalisatie afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [bewaarde] bij de rechtbank ongegrond verklaren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 november 1999, reg.nr. AWB 98/10394 RWNL A 3;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,