ECLI:NL:RVS:2000:AA6971

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199902065/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.H.B. van der Meer
  • B. van Wagtendonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake de keur van waterschap Sevenwolden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 16 augustus 1999. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Friesland. Dit besluit verklaarde het beroep van appellant tegen artikel 15 van de keur van waterschap Sevenwolden ongegrond. Appellant had bezwaar tegen de verplichtingen die voortvloeien uit dit artikel, met name de ontvangst- en opruimplicht van specie afkomstig uit de ecologische verbindingszone die het waterschap had ingericht. Appellant betoogde dat het onderhoud van deze zone niet tot de taken van het waterschap behoort en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten die voortvloeien uit het algemeen belang van de ecologische verbindingszone.

De Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2000 behandeld. Appellant was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de gedeputeerde staten en het waterschap Sevenwolden ook vertegenwoordigd waren. De Raad overwoog dat de bezwaren van appellant zich niet richtten tegen de algemene ontvangst- en opruimplicht, maar tegen de toepassing daarvan op zijn specifieke situatie. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de wettelijke taakstelling van het waterschap niet werd overschreden en dat er mogelijkheden waren voor ontheffing of schadevergoeding in de keur.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2000.

Uitspraak

Raad van State
199902065/1
Datum uitspraak: 31 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 16 augustus 1999 in het geding tussen:
appellant
en
gedeputeerde staten van Friesland.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 20 november 1996 heeft het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Sevenwolden een keur vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 1997 heeft de kamer uit gedeputeerde staten van Friesland (hierna: gedeputeerde staten) ter behandeling van administratieve geschillen, voortvloeiende uit de Waterschapswet, het door appellant tegen artikel 15 van de keur ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 augustus 1999, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 november 1999 hebben gedeputeerde staten een memorie ingediend.
Bij brief van 9 november 1999 heeft het waterschap Sevenwolden een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2000, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr E. Wiarda, gemachtigde, gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door J. Luinstra, ambtenaar der provincie, en het waterschap Sevenwolden, vertegenwoordigd door mr R. Blaak, J. Haanstra en J.S. van der Velde, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de keur van waterschap Sevenwolden moet op percelen, gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, de specie worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren wordt verwijderd.
Ingevolge het tweede lid zijn de eigenaren van gronden, gelegen aan wateren, verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit de wateren door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is verwijderd, minstens 5 meter van die wateren te verwijderen binnen een door het bestuur te stellen termijn.
2.2. Vast staat dat het waterschap van appellant een strook grond van vijf meter breed langs de oever van zijn perceel heeft gekocht, teneinde deze in te richten als zogenoemde ecologische verbindingszone. Daartoe wordt de grond afgegraven tot een flauwe helling, die eventueel gedeeltelijk onder water wordt gezet en zo nodig wordt beplant met riet.
2.3 Appellant keert zich tegen artikel 15 van de keur, omdat hij meent dat de in dit artikel geregelde ontvangst- en opruimplicht ten onrechte ook van toepassing is geacht voor specie afkomstig uit de ecologische verbindingszone. Hij betoogt dat het onderhoud van de ecologische verbindingszone niet tot de taken van het waterschap behoort en evenmin strekt tot het waarborgen van een goede aan- en afvoer van water. Appellant wenst de kosten van hetgeen voor het algemeen (natuur)belang is aangelegd niet voor zijn rekening te nemen. Voorts betoogt appellant dat niet alle materialen die vrijkomen bij het schonen van de ecologische verbindingszone onder het begrip specie van artikel 15 vallen.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bezwaren van appellant zich niet richten tegen de algemene ontvangst- en opruimplicht op zichzelf, maar tegen de toepassing daarvan op zijn concrete situatie. De enkele mogelijkheid dat artikel 15 zou kunnen verplichten tot het ontvangen van materiaal uit de ecologische verbindingszone, brengt niet met zich dat het dagelijks bestuur van het waterschap Sevenwolden zijn wettelijke taakstelling te buiten is gegaan. Voor zover de concrete situatie waarin appellant verkeert er toe zou dienen te leiden dat voor hem de ontvangst- en opruimplicht niet zonder meer behoort te gelden, is in de keur de mogelijkheid tot ontheffing dan wel schadevergoeding neergelegd. Voorts dient te worden geoordeeld dat thans niet ter toets staat of bepaalde materialen al dan niet vallen onder het begrip specie, zoals dat begrip wordt gebruikt in artikel 15, voornoemd.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.5. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk, w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2000
45-306.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,