ECLI:NL:RVS:2000:AA6838

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901890/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • A. Kosto
  • F.P. Zwart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking subsidiebesluit door burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 juli 1999. De zaak betreft de intrekking van een subsidiebesluit door burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat oorspronkelijk op 9 december 1991 was genomen ten behoeve van voorzieningen aan particuliere huurwoningen. De burgemeester en wethouders hebben op 21 april 1995 dit subsidiebesluit ingetrokken, omdat de werkzaamheden waarvoor de subsidie was verleend niet binnen de gestelde termijn waren voltooid. Appellant 1 heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud-West heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 7 februari 2000 zijn appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en ook de vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam waren aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de beslissing te nemen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de intrekking van het subsidiebesluit niet in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het verzuim in de bezwaarprocedure was hersteld.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de ontvankelijkheid van appellant 2 in zijn beroep. De uitspraak van de rechtbank is in dat opzicht vernietigd, en de Afdeling heeft het beroep van appellant 2 niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. De beslissing is uitgesproken in naam der Koningin op 30 mei 2000.

Uitspraak

Raad van State
199901890/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden te [woonplaats], appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 juli 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
1. het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam en
2. burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1 Procesverloop
Bij besluit van 21 april 1995 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) een krachtens de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen Amsterdam 1990 (hierna: de Verordening) genomen subsidiebesluit van 9 december 1991 ingetrokken.
Bij besluit van 14 januari 1997 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) het hiertegen door [appellant 1] (hierna: [appellant 1]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 7 mei 1996, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juli 1999, verzonden op 14 juli 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellanten tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 september 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 november 1999 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2000, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. R. Vos, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Tevens zijn daar verschenen burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. P.L.A.L. Segers, ambtenaar bij de gemeente Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 17, aanhef onder b, van de Verordening kennen burgemeester en wethouders de geldelijke steun toe onder de voorwaarde dat binnen de door hen gestelde termijn de werkzaamheden zijn voltooid en de gereedmelding als bedoeld in artikel 26 is ingediend.
2.2. Bij besluit van 9 december 1991 hebben burgemeester en wethouders ten behoeve van het treffen van voorzieningen aan negen huurwoningen aan de de […]straat 118-128 een aantal jaarlijkse bijdragentoegekend met een netto contante waarde van f 462.969,00. Nadat appellanten de eigendom van die woningen hadden verkregen, hebben burgemeester en wethouders het subsidiebesluit op hun naam doen overschrijven. Bij het besluit van 21 april 1995 hebben burgemeester en wethouders het besluit van 9 december 1991 ingetrokken omdat de werkzaamheden, waarvoor subsidie was verleend, niet binnen de door hen gestelde termijn waren voltooid.
2.3. Blijkens het bezwaarschrift van 6 juni 1995 heeft alleen [appellant 1] bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van 21 april 1995. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.
Niet is aannemelijk geworden dat appellanten hebben beoogd gezamenlijk bezwaar te maken. Voorts is niet gebleken dat [appellant 2] (hierna: [appellant 2]) redelijkerwijze geen verwijt kan worden gemaakt geen bezwaar te hebben gemaakt. Derhalve stond voornoemd artikel er aan in de weg dat [appellant 2] in zijn beroep kon worden ontvangen door de rechtbank. Nu de rechtbank dit heeft miskend, komt de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Op goede gronden, die door de Afdeling worden overgenomen, heeft de rechtbank juist geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was tot het nemen van beslissingen op grond van de Verordening. Blijkens het verhandelde ter zitting wordt dit door [appellant 1] thans ook niet meer betwist. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, nu de beslissing op het bezwaarschrift is genomen door het dagelijks bestuur, de onbevoegdheid van burgemeester en wethouders tot het nemen van het besluit van 21 april 1995 is hersteld. Voor zover het subsidiebesluit van 9 december 1991 in strijd met artikel 4:8 van de Awb is ingetrokken, geldt dat dit verzuim in dit geval genoegzaam is hersteld door het horen in het kader van de bezwaarprocedure.
2.5. In het subsidiebesluit van 9 december 1991 is aan de subsidieverlening de voorwaarde gesteld dat de voorzieningen moeten zijn getroffen binnen twaalf maanden na toekenning van de subsidie. Van deze termijn is aan appellanten enige malen uitstel verleend, nadat was gebleken dat nog niet alle voorzieningen waren getroffen. Laatstelijk is uitstel verleend tot 1 januari 1995. Gelet op de omstandigheid dat ook op die datum nog niet alle voorzieningen waren getroffen en er geen gereedmelding was ingediend, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanige overschrijding van de subsidievoorwaarden dat niet kan worden gezegd dat burgemeester en wethouders, en in bezwaar het dagelijks bestuur, niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot intrekking van het subsidiebesluit.
De vraag of vanwege het Rijk ten tijde van de intrekking van het subsidiebesluit nog geld beschikbaar was voor de subsidieverlening is voor dat oordeel niet van betekenis.
2.6. De rechtbank heeft op goede gronden het door [appellant 1] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen. De Afdeling neemt bij het oordeel, dat geen sprake is van gelijke gevallen, voorts nog in aanmerking dat in het geval van de woningen aan de de […]straat 110- 116 nog niet eerder uitstel was verleend van de termijn waarbinnen de voorzieningen moesten zijn getroffen.
2.7. Gelet op het hiervoor overwogene, is het hoger beroep gegrond voor zover de rechtbank [appellant 2] heeft ontvangen in zijn beroep. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit beroep bij de rechtbank in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 13 juli 1999, AWB 9713073 en AWB 97/12164, in zoverre;
II. verklaart het bij de rechtbank door [appellant 2] ingestelde beroep niet-ontvankelijk
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 340,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Wagner, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Wagner
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2000
198-295.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,