199903019/1
Datum uitspraak: 25 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Haaksbergen, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 oktober 1999 in het geding tussen:
Bij besluit van 29 september 1998, verzonden op 1 oktober 1998, hebben appellanten afwijzend beschikt op het verzoek van A (hierna: A) om vergunning voor het verbouwen, van een zomerwoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente B, sectie […], nr […] ([…]weg […]) te B.
Bij besluit van 12 januari 1999 hebben appellanten, onder verbetering van gronden, het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 oktober 1999, verzonden op die datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellanten een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2000 heeft A een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door L.G. Hartman en G.E.M. Willemsen, ambtenaren der gemeente, en Kroeze, in persoon en bijgestaan door J.P.E. Baakman, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Het perceel, waarop dit bouwplan betrekking heeft, is begrepen in het bestemmingsplan "Plan van uitbreiding Haaksbergen, plan in onderdelen zomerhuisjes 2", dat door de gemeenteraad op 28 juni 1963 is vastgesteld en door gedeputeerde staten op 7 september 1964 goedgekeurd. In dit bestemmingsplan is het perceel voorzien van de bestemming "zomerhuisjes A". In de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften is ten aanzien van deze bestemming bepaald dat de afstand van de woningen, welke voldoen aan de Zomerhuisjesverordening, tot enig ander, niet op hetzelfde erf gelegen gebouw 30 meter moet bedragen, ten hoogste 10% van het terreinoppervlak mag worden bebouwd en de minimale afstand vanuit de Buurser Beek 20 meter moet bedragen.
2.2. Vast staat dat de Zomerhuisjesverordening in 1970 is vervallen bij de inwerkingtreding van de Verordening op de Seizoenswoonverblijven. Voorts staat vast dat het bestemmingsplan op dit punt niet is aangepast.
2.3. Blijkens de beslissing op bezwaar hebben appellanten de gevraagde bouwvergunning geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, omdat het bouwplan de in artikel 27 van de Verordening op de Seizoenswoonverblijven toegestane maximale oppervlakte van 65 m2 overschrijdt. Daarbij hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat, nu de Zomerhuisjesverordening inmiddels is vervallen en vervangen door de - eveneens door de raad van de gemeente Haaksbergen vastgestelde - Verordening op de Seizoenswoonverblijven, deze thans onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.
2.4. De rechtbank heeft, anders dan appellanten betogen, terecht en op goede gronden overwogen dat, nu in het vigerende bestemmingsplan niet naar de Verordening op de Seizoenswoonverblijven wordt verwezen, en deze verordening daarmee niet tot stand is gekomen in een procedure die dezelfde waarborgen omvat als een bestemmingsplanprocedure, deze bepalingen van de verordening niet kunnen worden aangemerkt als "krachtens het bestemmingsplan gestelde eisen". Evenzeer terecht heeft de rechtbank om die reden de beslissing op bezwaar vernietigd.
2.5. De rechtbank had evenwel toepassing moeten geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het bestemmingsplan bevat immers, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, nog steeds regels met betrekking tot de toegelaten bebouwing op percelen met de bestemming "zomerhuisjes A". Voor de beoordeling van de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zijn de bepalingen van de Zomerhuisjesverordening, waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen, nog steeds van betekenis. Dat deze verordening nadien is vervallen, doet daaraan niet af. De subsidiaire grief van appellanten treft derhalve doel.
2.5.1. De definitie van het begrip 'zomerhuis' in artikel 1 van deze verordening houdt in dat sprake moet zijn van een woonverblijf elders en van bewoning tijdens een gedeelte van het jaar. Hiermee is kennelijk bedoeld, zoals ook duidelijk elders in de verordening wordt aangegeven, dat het verboden is om de desbetreffende zomerhuisjes te gebruiken voor permanente bewoning. Nu het bouwplan erop is gericht het zomerhuisje meer geschikt te maken voor permanente bewoning - van welk gebruik overigens al sedert enige tijd sprake is - moet worden geoordeeld dat het plan reeds om die reden in strijd is met het bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning niet van rechtswege tot stand is gekomen. Appellanten waren derhalve bevoegd en gehouden de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij geen toepassing is gegeven aan artikel 8:72, derde lid, voornoemd, en alsnog tot die toepassing overgaan.
Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 oktober 1999, 991167 WW44 Ql, voor zover daarbij niet is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C. de Gooijer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2000
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,