19900999-1
Datum uitspraak: 10 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A en B te C, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 1 juni 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel.
Bij besluit van 6 juni 1997 hebben burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een zonnecollector met boiler op het dak van hun berging aan […] […] te C.
Bij besluit van 3 november 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 9 oktober 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 juni 1999, verzonden op 1 juni 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 november 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2000, waar appellant A in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Kok, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat voor het plaatsen van de onderhavige zonnecollector met boiler een bouwvergunning is vereist. Zij hebben betoogd dat sprake is van een vergunningvrij bouwwerk in de zin van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet.
2.1.1. Dit betoog noopt in de eerste plaats tot beantwoording van de vraag of hier sprake is van een zelfstandig bouwwerk.
Vast staat dat op een plat dak van een garage/berging een frame is geplaatst waarin schuin opstaand een zonnecollector met een oppervlakte van ongeveer 2 ml is bevestigd en boven deze zonnecollector een boiler(tank) met een lengte van 2.30 m en een hoogte van 51 cm.
Onder deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het hier geen verandering aan een bouwwerk betreft, maar de oprichting van een, van de onderliggende garage/berging te onderscheiden, zelfstandig bouwwerk. Derhalve is artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet niet van toepassing.
2.1.2 De Afdeling is dan ook, zij het op andere gronden dan de rechtbank, van oordeel dat voor het plaatsen van de onderhavige zonnecollector met boiler een bouwvergunning is vereist.
2.2. Bij die stand van zaken kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel, inhoudende dat in andere gevallen geen bouwvergunning is verleend, geen rol spelen.
2.3. Dit geldt eveneens voor het betoog van appellanten dat een herziening van de Woningwet in voorbereiding is waarin waarschijnlijk zonnecollectoren als een vergunningvrije categorie bouwwerken zullen worden opgenomen. Zolang deze regeling niet in werking is getreden kan daarmee geen rekening worden gehouden.
2.4. Appellanten hebben voorts betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders het negatieve advies van de welstandscommissie niet aan hun besluit ten grondslag hebben mogen leggen aangezien deze commissie de situatie niet ter plaatse heeft bekeken.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat niet is gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de welstandscommissie beschikte over foto's van de geplaatste zonnecollector met boiler en de omgeving.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr J.J.R. Bakker en mr J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-de Vries w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,