ECLI:NL:RVS:2000:AA6723

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199900352/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • C.A. Terwee-van Hilten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaarschrift bouwvergunning voor geluidsscherm in Hoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door A en anderen tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 april 1999. De zaak betreft een bouwvergunning die door de burgemeester en wethouders van Hoorn is verleend voor het plaatsen van een geluidsscherm. Op 31 mei 1999 hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar tegen de bouwvergunning ongegrond had verklaard. De rechtbank had bepaald dat de burgemeester en wethouders binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift moesten nemen. Dit leidde tot een nieuwe beslissing op 12 mei 1999, waarin de bezwaren opnieuw ongegrond werden verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep mede geacht wordt te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 12 mei 1999, ondanks dat het hoger beroepschrift later is ingediend. De Afdeling heeft vastgesteld dat de bouwvergunning voor het geluidsscherm in overeenstemming is met de bestemmingsplannen en dat het geluidsscherm niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Echter, de Afdeling heeft ook geconstateerd dat er een gebrek was in de voorbereiding van het besluit van 14 oktober 1998, omdat er geen positief advies van de welstandscommissie was over het uiteindelijk vergunde ontwerp.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, maar heeft de aangevallen uitspraak bevestigd met de verbetering van gronden. Het besluit van de burgemeester en wethouders van 12 mei 1999 is vernietigd, en zij zijn opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de burgemeester en wethouders veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en zijn zij verplicht om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

Raad van State
199900352/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A en anderen, allen wonend te B, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 april 1999 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Hoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 1998 hebben burgemeester en wethouders van Hoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan Z, onder het verlenen van vrijstelling van het bepaalde in artikel 2.1.5, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Hoorn, bouwvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van een geluidsscherm op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hoorn, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend […].
Bij besluit van 14 oktober 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 1999, verzonden op 22 april 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 12 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift genomen en de bezwaren wederom ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van 20 april 1999 hebben appellanten bij brief van 31 mei 1999, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 20 oktober 1999 heeft J.W. Rootselaar een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. ing. F.A.J. Groenendijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep wordt ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede geacht te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 12 mei 1999. Dat het hoger beroepschrift van later datum is dan die nieuwe beslissing, kan aan de toepassing van genoemd artikel niet in de weg staan. Een ander oordeel hierover zou met betrekking tot de tegen de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift ter beschikking staande c.q. aan te wenden rechtsmiddelen te onderscheiden situaties veroorzaken zonder dat daarvoor enige grond aanwezig is. De Afdeling zal derhalve de nieuwe beslissing op bezwaar, waarin met verwijzing naar de op 23 maart 1999 verleende vrijstelling op grond van artikel 2.5.19, derde lid, sub b, van de bouwverordening van de gemeente Hoorn de bezwaren opnieuw ongegrond zijn verklaard en de verleende bouwvergunning is gehandhaafd, in haar oordeel betrekken.
2.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan ziet op het oprichten van een geluidsscherm. De mogelijkheid dat dit scherm mede dienst zal doen als erfafscheiding doet aan die primaire functie niet af. Het oprichten van het geluidsscherm verdraagt zich met de ter plaatse geldende bestemming "verkeersdoeleinden". Het mogelijke gebruik van een deel van de gronden naast het op te richten geluidsscherm staat niet in direct verband met het bouwplan voor het geluidsscherm zelf, en kan derhalve bij de beoordeling daarvan niet worden betrokken.
2.3. Voor wat betreft de vraag of het vergunde bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand zij het navolgende opgemerkt. Gebleken is dat op de bij het besluit van 26 mei 1998 - waarbij de bouwvergunning is verleend - behorende bouwtekening (laatstelijk gewijzigd 3 april 1998) een stempel van de welstandscommissie inhoudende een (positief) advies ontbreekt. De stempels - inhoudende geen bezwaar - zijn slechts geplaatst op de bouwtekeningen laatstelijk gewijzigd op 5 januari 1998 en 28 januari 1998) die betrekking hebben op eerdere ontwerpen. Die bouwtekeningen wijken - onder meer voor wat betreft de maatvoering - af van de tekening behorend bij de bouwvergunning. Nu niet is gebleken dat de welstandscommissie anderszins van advies heeft gediend over het bouwplan zoals dat blijkt uit de bij de vergunning behorende bouwtekening, moet het ervoor worden gehouden dat een positief advies over het uiteindelijk vergunde ontwerp ontbreekt. Daar dit gebrek in het besluit van 14 oktober 1998 niet is onderkend, ontbeert dit besluit een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering. Het vorenstaande is door de rechtbank miskend.
2.4. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd tegen de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 12 mei 1999 is geen grond gelegen voor het oordeel dat vrijstelling op grond van artikel 2.5.19 van de bouwverordening van de gemeente Hoorn niet alsnog kon worden verleend, en evenmin voor het oordeel dat daarmee het door de rechtbank geconstateerde verzuim niet kon worden hersteld. Nu echter het in overweging 2.3. geconstateerde gebrek evenzeer kleeft aan die nieuwe beslissing, kan deze reeds daarom in rechte geen stand houden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met de in overweging 2.3. vermelde verbetering van gronden te worden bevestigd. Het beroep op de Afdeling tegen het besluit van 12 mei 1999 is gegrond. Dit besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 12 mei 1999 gegrond;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van 12 mei 1999, JZ/GRK 99.40828;
IV. draagt burgemeester en wethouders van Hoorn op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;.
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Hoorn in de door appellanten in verband met de behandeling van het (hoger) beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Hoorn te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Hoorn aan appellanten het door hen voor de behandeling van het (hoger) beroep betaalde griffierecht (f 340,--) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Lauryssen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Lauryssen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2000
96.
Verzonden:
13 JULI 2000 Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,