H01.99.0618, H01.99.0622 en H01.99.0623.
Datum uitspraak: 27 april 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant] en anderen te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 17 maart 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Oldenzaal.
Bij besluit van 12 november 1997 hebben burgemeester en wethouders van Oldenzaal (hierna: burgemeester en wethouders) de directeur dienst Welzijn en Sociale Zaken (hierna: de directeur) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een viertal speelvoorzieningen (skate-voorzieningen) voor jongeren op het perceel gelegen tussen de Griekenlandlaan en bussluis Thijlaan, kadastraal bekend gemeente Oldenzaal, sectie: K, nummer: 3513.
Bij besluit van 10 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 13 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders afwijzend beslist op het verzoek van appellanten bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de hiervoor vermelde speelvoorzieningen en de ten behoeve daarvan aangebrachte verhardingen.
Bij besluit van 8 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 19 mei 1998 hebben burgemeester en wethouders de directeur bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tweetal speelvoorzieningen voor jongeren (kooidoelen) op het hiervoor vermelde perceel.
Bij besluit van 22 september 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij drie afzonderlijke uitspraken van 17 maart 1999, verzonden op 17 maart 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) de door appellanten tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brieven van 27 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 1999, hoger beroepen ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Bij brief van 5 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 14 maart 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.J.M. Oude Avenhuis, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De hoger beroepen richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de skate-voorzieningen - te weten een "fun ramp" (180 cm hoog), een "spine ramp" (60 cm hoog), een "board slide" (15-30 cm hoog) en een "pyramid" (90 cm hoog) - en de kooidoelen, alsmede de verharding van ongeveer 1100 m2 speelvelden niet in strijd zijn met het bestemmingsplan "De Graven Es, 1e fase".
2.2. De betrokken gronden zijn op de plankaart aangewezen voor "Groenvoorziening G”. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor Groenvoorzieningen G bestemd voor gazon, beplantingen, waterpartijen, speelvoorzieningen en voetpaden, alsmede voor het onderhoud hiervan benodigde of andere in het groen passende gebouwen, zoals een volière of speeltoestellenbergingen, andere bouwwerken - geen gebouwen zijnde - en werken; echter niet voor benzineverkooppunten en gasdrukregel- en meetstations. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende bepalingen:
a. de afstand van enig gebouw tot de openbare weg mag niet minder dan 5 m bedragen;
b. de oppervlakte van enig gebouw mag niet meer dan 10 m2 bedragen;
c. de hoogte van enig bouwwerk en de goothoogte van enig bouwwerk mogen niet meer dan 3 m bedragen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften is het verboden de in de artikelen 3 tot en met 13 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
2.3. Appellanten betogen - evenals zij in eerste instantie hebben gedaan - dat de skate-voorzieningen en de kooidoelen niet zijn aan te merken als speelvoorzieningen als bedoeld in artikel 10 van de planvoorschriften. Volgens appellanten dient bij de bestemming "Groenvoorziening G” een groene invulling voorop te staan, waarbij de inrichting en het gebruik als speelterrein in het groen moet passen en daaraan ondergeschikt dient te zijn. In het onderhavige geval is daar geen sprake van, aldus appellanten. Bovendien blijkt volgens appellanten uit de plantoelichting dat de groen- en speelvoorzieningen zijn bedoeld voor omwonenden, terwijl het hier gaat om voorzieningen voor de oudere jeugd van geheel Oldenzaal. Een jongerenontmoetingsplaats zoals deze, behoort, mede in verband met de daarmee gepaard gaande overlast niet hier te worden gerealiseerd, maar op de bestemming recreatieve doeleinden, aldus appellanten.
2.4. Het betoog van appellanten faalt. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat de skate-voorzieningen, de kooidoelen en de ten behoeve daarvan aangebrachte terreinverharding moeten worden aangemerkt als bouwwerken, onderscheidenlijk gebruik, ten behoeve van speelvoorzieningen in de zin van artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften. Gezien de tekst van dit artikellid valt niet in te zien dat deze bouwwerken en dit gebruik, één en ander mede gelet op de afmetingen van die bouwwerken en de omvang van de verharding, niet in het groen passen en om die reden in strijd zijn met de bestemming, dat speelvoorzieningen ten behoeve van de oudere jeugd niet zijn toegelaten, noch dat slechts speelvoorzieningen zijn toegelaten voor uitsluitend gebruik door direct omwonenden. Reeds omdat de bewoordingen van artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften duidelijk zijn, kan aan de bewoordingen van de plantoelichting geen bindende betekenis worden toegekend. Evenmin blijkt uit de planvoorschriften of de daarbij behorende toelichting dat de planwetgever heeft beoogd te bepalen dat speelvoorzieningen als deze uitsluitend toelaatbaar zijn op gronden die zijn aangewezen voor "recreatieve voorzieningen", welke, ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften, zijn bestemd voor sport, spel en lichamelijke oefening, en waar zijn toegelaten sportterreinen, kleedgebouwen, clubgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, lichtmasten, terreinafscheidingen en bijbehorende voorzieningen.
2.5. Nu er, anders dan appellanten hebben betoogd, geen strijd is met het bestemmingsplan, was er uit dien hoofde geen grond om de bouwvergunningen te weigeren en was het aanbrengen van de terreinverhardingen niet verboden. Met de rechtbank moet derhalve worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat er geen grond was om daartegen met bestuursdwang op te treden en dat de door appellanten gestelde overlast bij het nemen van hun besluiten geen rol mocht spelen.
2.6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr M. Groverman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Groverman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,