Datum uitspraak: 25 april 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A en B te beiden te C,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 19 mei 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Eemnes.
Bij besluit van 5 september 1996 hebben burgemeester en wethouders van Eemnes (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellanten om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen het door Z te C in afwijking van de op 1 oktober 1981 verleende bouwvergunning verbouwde bijgebouw op het perceel […] aldaar, afgewezen.
Bij besluit van 16 september 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 8 september 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 mei 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 september 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 24 september 1999 hebben Z en Z-X (hierna: Z) een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2000, waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr H.J.M. de Jong, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Als partij is tevens gehoord Z.
2.1. Vast staat dat appellanten met de afgifte van hun bezwaarschrift, gedateerd 18 oktober 1996, op het gemeentehuis op diezelfde datum, de wettelijke termijn voor het indienen van hun bezwaarschrift hebben overschreden.
Vast staat voorts dat het besluit van burgemeester en wethouders van 5 september 1996 een juiste rechtsmiddelenclausule bevat waarbij is vermeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift aanvangt op de eerste dag na verzending van het besluit.
2.2. Appellanten hebben zich voor wat betreft de termijnoverschrijding beroepen op de door de behandelende gemeenteambtenaar verstrekte informatie dat het bezwaarschrift tijdig zou zijn ingediend, indien het op 18 oktober 1996 op het gemeentehuis wordt afgegeven.
2.3. Gegeven de juistheid van de rechtsmiddelenvoorlichting is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat het voor risico van appellanten komt dat zij zich bij de berekening van de termijn, die van openbare orde is, hebben verlaten op de van de behandelende ambtenaar verkregen informatie. Niet valt daarbij in te zien dat zij ten einde de ontvankelijkheid van het bezwaar zeker te stellen, niet eerder dan op 18 oktober 1996, zo nodig op nader aan te voeren gronden, een bezwaarschrift hadden kunnen indienen. Burgemeester en wethouders hadden het bezwaar derhalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht is geen sprake.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal vervolgens doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep gegrond verklaren, de beslissing op bezwaar van 16 september 1997 vernietigen, het bezwaar van 18 oktober 1996 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig, nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 19 mei 1999, 97/3223 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Eemnes van 16 september 1997, 5638 irolb&b/drijf.bes;
V. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de gemeente Eemnes aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (onderscheidenlijk f 210,-- en f 340,--) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,